Krishna Pal (ca. 1764-1822)
Krishna Pal was de eerste hindoe in India die gedoopt werd na veertien jaar zendingswerk van dr. John Thomas en zeven jaar van de bekende William Carey. Krishna was timmerman en ontwrichtte op zekere dag zijn schouder. Daarom vroeg hij dr. John Thomas om hulp. Thomas bracht de arm weer in het lid, en greep zoals altijd de gelegenheid aan om zijn patiënt over Jezus te vertellen. Krishna bleef terugkomen naar het zendingshuis om meer over de Heere Jezus Christus te horen. In december 1800 zouden Krishna, zijn vrouw en dochter, en een vriend van Krishna, Gokoel, gedoopt worden. Een paar weken voor kerst aten zij met de zendelingen en daarmee braken zij hun kaste. Hierdoor ontstond een oploop van een paar duizend mensen, die Krishna en Gokoel voor de rechter sleepten. Deze dreef de menigte uit elkaar en liet hun huizen bewaken. Toen het erop aankwam, durfden Gokoel en de beide vrouwen de stap niet nemen om gedoopt te worden (later zijn ze wel gedoopt). Maar Krishna Pal bleef standvastig. Hij werd op 28 december 1800 gedoopt, tegelijk met Carey’s oudste zoon. Krishna stuurde deze geloofsbelijdenis naar het Zendingsgenootschap te Londen:
Serampore, 12 oktober 1802
Aan de broeders van de gemeente van onze Zaligmaker Jezus Christus, beminden van onze ziel, mijn toegenegen omhelzende getuigenis.
De liefde van God, het Evangelie van Jezus Christus, werd ons bekendgemaakt door de heilige broeder Thomas. Op die dag werd ons hart met vreugde vervuld. Toen wij met ons verstand oordeelden, begrepen wij dat wij in de duisternis woonden. Door de deur van de openbaring kwamen wij te weten dat door de zonde te belijden, de zonde te verzaken, de gerechtigheid van Christus te omhelzen, de zaligheid verkregen zou worden. Door het licht dat in het hart werd ontstoken, wisten wij dat zondaars die tot berouw komen, door het lijden van Christus de zaligheid verkrijgen. Hierin verheugde ik mij en ik geloofde in Christus’ liefde, en zo verkreeg ik genade.
Nu is het mijn voornemen om altijd in de liefde van Christus te blijven; dit is het verlangen van mijn ziel. Gij, heilige mensen, ga voort met liefde over ons uit te gieten, opdat wij verkwikt mogen worden als de chatookee.* Ik was de snoodste van de zondaren: Hij heeft mij gered.
Nu zal ik dit woord aan de wereld vertellen. Ik zal uitgaan om met vreugde de liefde van Christus te verkondigen. Tot zondaren zal ik dit woord zeggen: hoor zondaar, broeder; buiten Christus is er geen hulp. Christus heeft, om de wereld zalig te maken, Zijn eigen ziel gegeven. Nooit is van zulk een liefde gehoord: voor vijanden gaf Christus Zijn eigen ziel! Waar zullen wij ooit zulk een ontferming vinden? Om zondaren zalig te maken, verliet Hij het geluk van de hemel. Ik zal altijd dicht bij Hem blijven. Door dit nieuws tot ontwaking gebracht, zal ik altijd wonen in de stad van vreugde. In de Heilige Geest zal ik leven; echter, in Christus’ droefheid zal ik bedroefd zijn. Geluk zal voortaan mijn deel zijn, terwijl ik altijd hierover zal mediteren: Christus zal de wereld zalig maken. Als men niet tot Christus de toevlucht neemt, is er geen andere weg van leven. Ik was inderdaad een zondaar en ik kende geen lof.
Dit is het getuigenis van Christus’ dienstknecht,
Kristno
Dit was de eerste brief die het Zendingsgenootschap van de jonge kerk in India ontving. In 1804 werd Krishna als prediker bevestigd. God zegende zijn werk onder zijn eigen landgenoten.
Al enkele maanden na Krishna’s doop vertaalde zendeling dr. John Marshman een lied van Krishna uit het Bengaals in het Engels. Het lijkt dat Krishna onderstaand lied rond 1820 gedicht heeft. Er zijn vóór 1820 geen eerdere verwijzingen naar of publicaties van dit lied ontdekt. In 1820 verscheen het in twee Amerikaanse christelijke kranten/magazines, ook weer vertaald door zendeling Marshman.
* De chatokee is een Indische vogel, waarvan gezegd wordt dat hij nooit zijn snavel in het water steekt om te drinken, maar deze naar boven opent als het regent, om de hemelse druppels op te vangen.
O thou, my soul, forget no more
1. O thou, my soul, forget no more
The FRIEND who all thy misery bore;
Let every idol be forgot,
But, O my soul, forget HIM not.
2. BRUMHU for thou a body takes,
Thy guilt assumes, thy fetters breaks,
Discharging all thy dreadful debt;
And canst thou e’er such love forget?
3. Renounce thy works and ways with grief,
And fly to this most sure relief;
Nor HIM forget who left His throne,
And for thy life gave up His own.
4. Infinite truth and mercy shine
In HIM, and He Himself is thine;
And canst thou, then, with sin beset,
Such charms, such matchless charms, forget?
5. Ah! no – till life itself depart,
His NAME shall cheer and warm my heart;
And, lisping this, from earth I’ll rise,
And join the chorus of the skies.
6. Ah! no – when all things else expire,
And perish in the general fire,
This NAME all others shall survive,
And through eternity shall live.
1. O gij, mijn ziel, vergeet niet meer
De VRIEND Die al uw ellende droeg;
Laat elke afgod vergeten worden,
Maar, o mijn ziel, vergeet HEM niet.
2. BRUMHU* neemt voor u een lichaam aan
Neemt uw schuld over, breekt uw boeien,
Voldoet heel uw vreselijke schuld;
En kunt u ooit zulk een liefde vergeten?
3. Verzaak uw werken en wegen met smart,
En vlucht naar deze meest zekere uitkomst;
Vergeet HEM niet, Die Zijn troon verliet
En voor uw leven Zijn eigen leven opgaf.
4. Oneindige waarheid en barmhartigheid stralen
In HEM, en Hij Zelf is de uwe;
En kunt u dan, door de zonde omringd,
Zulke bekoring, zulke weergaloze liefdeskoorden, vergeten?
5. O nee! – totdat het leven zelf heengaat,
Zal Zijn NAAM mijn hart vervrolijken en verwarmen;
En terwijl ik deze Naam fluister, zal ik van de aarde opstijgen
En mij voegen bij het hemelse koor.
6. O nee! – wanneer al het andere de laatste adem uitblaast
En vergaat in het algemene vuur,
Zal deze NAAM alle andere namen overleven
En de eeuwigheid door blijven leven.
* BRUMHU is de Hindoenaam voor de ENE GOD.