top of page
Anker 1

George Matheson (1842-1906)

Vanaf Georges geboorte was zijn gezichtsvermogen al slecht. Op 15-jarige leeftijd wist hij dat hij blind zou worden. Hij liet zich niet gemakkelijk ontmoedigen, schreef zich in op de Universiteit van Glasgow en studeerde op 19-jarige leeftijd af. Vervolgens begon hij aan een theologiestudie en terwijl hij daarmee bezig was, werd hij op 20-jarige leeftijd totaal blind. Georges drie zussen begeleidden hem tijdens zijn studie. Ze leerden zelfs Hebreeuws, Grieks en Latijn om hun broer te kunnen helpen. Met hun hulp kon hij zijn studie voltooien.

Nadat hij was afgestudeerd, nam hij een beroep aan als predikant van een kerk in Innellan, Argylshire, Schotland. Daar had hij een zegenrijke bediening. Later werd hij beroepen als predikant van een veel grotere gemeente (2.000 leden), de St. Bernard’s Church in Edinburgh. Hij is nooit getrouwd.

Make me a captive, Lord

1. Make me a captive, Lord,

and then I shall be free.

Force me to render up my sword,

and I shall conqueror be.

I sink in life's alarms

when by myself I stand;

imprison me within thine arms,

and strong shall be my hand.

 

2. My heart is weak and poor

until it master find;

it has no spring of action sure,

it varies with the wind.

It cannot freely move

till thou hast wrought its chain;

enslave it with thy matchless love,

and deathless it shall reign.

 

3. My power is faint and low

till I have learned to serve;

it lacks the needed fire to glow,

it lacks the breeze to nerve.

It cannot drive the world

until itself be driven;

its flag can only be unfurled

when thou shalt breathe from heaven.

 

4. My will is not my own

till thou hast made it thine;

if it would reach a monarch's throne,

it must its crown resign.

It only stands unbent,

amid the clashing strife,

when on thy bosom it has leant,

and found in thee its life.

1. Maak mij een gevangene, Heere,

Dan zal ik vrij zijn;

Dwing mij mijn zwaard in te leveren,

Dan zal ik overwinnaar zijn.

Ik zink weg in de noodsituaties van het leven,

Wanneer ik op mijzelf sta;

Neem mij gevangen in Uw armen,

Dan zal mijn hand sterk zijn.

 

2. Mijn hart is zwak en arm

Totdat het een meester vindt;

Het heeft geen vast beginsel,

Het is zo veranderlijk als de wind.

Het kan zich niet vrij bewegen,

Totdat Gij zijn keten hebt gesmeed;

Maak het tot een slaaf door Uw gadeloze liefde,

Dan zal het eindeloos regeren.

 

3. Mijn kracht is flauw en uitgeput,

Totdat ik geleerd heb te dienen;

Ze heeft vuur nodig om te gloeien,

Ze heeft wind nodig om haar aan te wakkeren.

Ze kan de wereld niet aandrijven,

Totdat ze zelf wordt aangedreven;

Haar banier kan slechts dán ontplooid worden,

Wanneer Gij blaast uit de hemel.

 

4. Mijn wil is niet van mijzelf,

Totdat Gij hem de Uwe gemaakt hebt;

Als hij de troon van een monarch wil bereiken,

Moet hij afstand doen van zijn kroon.

Hij staat slechts dán ongebogen,

Te midden van het wapengekletter,

Wanneer hij op Uw borst leunt

En in U zijn leven vindt.

Anker 2

Berijmde vertaling van H. Hasper:

 

1. Neem mij gevangen, Heer’,

dan ben ik waarlijk vrij;

mijn zwaard leg 'k aan Uw voeten neer,

dat ’k overwinnaar zij.

Als ik moet gaan alleen,

slaat mij de overmacht:

houd Uwe armen om mij heen

en leid mij door den nacht.

 

2. Mijn hart is arm en bang,

een riethalm in den wind,

in weerloos wank’len ondergang

tot het zijn Meester vindt.

Het kan in vrijheid gaan,

als Gij 't gebonden houdt,

door Uwe liefde rond omvaân, [omvangen]

door angst noch dood benauwd.

 

3. Mijn arm is zwak en moe;

ik heb slechts kleine kracht,

maar in het arm'lijkst dat ik doe,

wordt Uwe kracht volbracht.

Opdat ik iets vermoog’,

ga in den strijd vooraan.

Uw heil'ge adem van omhoog

ontplooi’ de kruistochtvaan.

 

4. Ik ben niet meer van mij:

ik weet mij d’ Uwe, Heer’;

mijn wil in mij gestorven zij

in lijden bitterzeer.

Houd Gij Uw kracht bereid;

ik ben mij moe gegaan; [moe door het gaan]

dan zal ’k in ’s levens ruwen strijd

onoverwonnen staan.

 

O Love that wilt not let me go

Op de dag dat een van zijn zussen trouwde, schreef George onderstaand lied. Hij vertelt erover in zijn dagboek: ‘Mijn lied werd gecomponeerd in de pastorie van Innellan op 6 juni 1882 ’s avonds. Ik was toen alleen. Het was de dag dat mijn zus trouwde, en de rest van mijn familie bleef de nacht over in Glasgow. Er was iets met mij gebeurd dat alleen bekend was aan mijzelf en dat mij het zwaarste mentale lijden veroorzaakte. Dit lied was de vrucht van dat lijden. Het was het snelste stukje werk dat ik ooit in mijn leven geleverd heb. Ik had eerder de indruk dat het mij gedicteerd werd door een inwendige stem, dan dat ik het zelf opstelde. Ik weet heel zeker dat alles in vijf minuten af was, en ik weet net zo zeker dat het nooit door mijn hand is bijgewerkt of gecorrigeerd. Ik heb geen natuurlijk talent voor versmaten. Alle andere dichtwerken die ik geschreven heb, zijn bedacht; dit lied kwam als een opgang uit de hoogte. Ik ben nooit meer opnieuw aan hetzelfde vuur in de dichtkunst kunnen komen.’

 

George was kennelijk niet van plan ons te vertellen wát zijn ‘zwaarste mentale lijden’ veroorzaakte, maar mensen die zijn levensgeschiedenis kennen, vermoeden sterk dat het te maken had met een hartverscheurende ervaring van jaren eerder. Zijn verloofde had haar verbintenis met hem verbroken en hem verteld dat ze zich niet als echtgenote van een blinde man door het leven kon zien gaan. George is nooit getrouwd en het lijkt waarschijnlijk dat de bruiloft van zijn zus de vrouw die hij had liefgehad en de bruiloft die hij nooit had beleefd, in zijn geheugen terugbracht.

 

‘Dit lied was de vrucht van dat lijden.’ Wat doen wij met ons hartzeer, onze teleurstelling of onze beperking/handicap? Hoe reageren wij? Gaan wij ermee tot God om van Hem genade te ontvangen? Liefde, licht, blijdschap en ons kruis uit Zijn vaderhand, omwille van Christus en Zijn kruis?

 

1. O Love that wilt not let me go,

I rest my weary soul in thee;

I give thee back the life I owe,

That in thine ocean depths its flow

May richer, fuller be.

 

2. O Light that followest all my way,

I yield my flickering torch to thee;

My heart restores its borrowed ray,

That in thy sunshine’s blaze its day

May brighter, fairer be.

 

3. O Joy that seekest me through pain,

I cannot close my heart to thee;

I trace the rainbow through the rain,

And feel the promise is not vain,

That morn shall tearless be.

 

4. O Cross that liftest up my head,

I dare not ask to fly from thee;

I lay in dust life’s glory dead,

And from the ground there blossoms red

Life that shall endless be.

 

1. O Liefde, Die mij niet wilt laten gaan,

Ik laat mijn vermoeide ziel rusten in U;

Ik geef U het leven terug dat ik aan U te danken heb,

Opdat zijn stroom in Uw oceaandiepten

Rijker en voller mag zijn.

 

2. O Licht, Dat mij heel mijn weg volgt,

Ik draag mijn flikkerende toorts aan U over;

Mijn hart laat zijn geleende straal varen,

Opdat zijn dag in de gloed van Uw zonneschijn

Lichter en schoner mag zijn.

 

3. O Blijdschap, Die mij door de pijn heen zoekt,

Ik kan mijn hart niet voor U sluiten;

Ik traceer de regenboog door de regen heen

En voel: de belofte is niet tevergeefs

Dat de morgen zonder tranen zal zijn.

 

4. O Kruis, Dat mijn hoofd opheft,

Ik durf niet te vragen U te ontvluchten;

Ik leg de glorie van het leven dood in het stof,

En vanuit de grond bloesemt rood

Een leven dat zonder einde zal zijn.

bottom of page