Elims lof en dank en beden
Joden uit Oost-Europa die begin 20e eeuw naar Amerika emigreerden, gingen vaak via Rotterdam.
Daar werden ze opgevangen in het doorgangshuis Elim,
waar ze naast voedsel en kleding de boodschap van het Evangelie ontvingen, meer dan eens met vrucht.
Elim werd in 1901 opgestart door de bekende Russische Jood Joseph Zalmann (1860-1924),
die in 1885 in Amsterdam (hij was eigenlijk op doorreis naar Amerika) door Gods wonderlijke voorzienigheid
de Joodse zendeling ds. August Carl Adler hoorde preken, het middel tot zijn bekering.
Het Elimlied is gedicht door Zalmanns derde vrouw, Alida Regina Zalman-Marda.
De melodie is van Rebecca van Gelder (later de Graaf–van Gelder).
Het lied kan ook gezongen worden op de wijs van ‘Jezus, leven van mijn leven’.
Klik hier voor een RD-artikel over Elim.
1. Elims lof en dank en beden
Rijzen tot uw troon, o Heer’!
U bent onze hoop voor heden,
Onze roem ook in ’t weleer.
U toch deed hier palmen groeien,
Frisse waterstromen vloeien;
Gaf door liefdevol bestel
Rust aan ’t zwervend Israël
2. En dat water en die ruste,
Als de ware heilfontein,
Volgde ’t volk aan verre kusten,
Door des levens zandwoestijn.
Voor hoevelen openbaarde
Zij haar Goddelijke waarde,
Wiste zij bij Geestes licht
’t Deksel van het aangezicht.
3. Wie is blind toch als Gods bode,
Doof als Israël, zijn knecht?
Blind voor ’t heil hem aangeboden,
Doof voor ’t werk hem opgelegd? (Jes. 42:19-20)
‘Breng Mij voort’, zegt God, ‘dat blinde,
Dove volk, dat het Mij vinde;
In zijn Koning zie en hoor’
Waartoe Ik het uitverkoor.’ (Jes. 43:8)
4. En hier mogen d’ eigen zonen,
Doven, blinden van weleer,
Isrel zijn Messias tonen,
Of het zich tot Hem bekeer’!
En hier worden, als vóór dezen,
Zielen door het Woord genezen,
Buigen zich voor Jezus neer,
Als hun Heiland en hun Heer’.
5. Zwak en schamel is ons pogen;
Slap in ijver, mat in gloed;
In getuigend mededogen
Lauw van liefde, klein van moed.
Maar bij U is kracht ten leven;
Wil Uw werk, Heer’, niet begeven;
Maak Uw gunst in Isrels nood
En in onze zwakheid groot!