Félix Neff (1789-1829)
Onderstaand lied is gedicht door de Zwitserse prediker Félix Neff. Hij is maar 30 jaar oud geworden. Voor nog meer informatie over hem en zijn werk onder de Waldenzen, zie www.revivalsite.nl/frankrijk. Of lees het boek Apostel van de Hoge Alpen – Het werk van Felix Neff onder de Waldenzen, door W. van der Zwaag.
Félix Neff werd op 8 oktober 1798 te Genève geboren. In zijn vroegste kinderjaren verloor hij reeds zijn vader. Al op zeer jonge leeftijd waren zijn waarnemingen en vragen zo opmerkelijk, dat zijn moeder ervan werd overtuigd dat hij geen gewoon kind kon zijn. Het huwelijk van zijn moeder met een deïst maakte dit ook spoedig van haar, en ze verzuimde de openbare erediensten. Maar Neff vond al op zeer jonge leeftijd zijn verrukking in het bijwonen van kerkdiensten, en viel op door de ernst van zijn gedrag. Op tweejarige leeftijd kende hij het alfabet, toen hij drie was kon hij al lezen, en op zijn vierde kostte het weinig of geen moeite om hem te laten begrijpen wat hij las. Van lezen hield hij heel veel. Het schijnt dat hij van zijn achtste tot zijn zestiende het liefst las in de werken van Plutarchus en Rousseau, daar het de gewoonte van die tijd was om weinig anders te lezen dan heidense en ongelovige schrijvers. Hij werd gekenmerkt door een zeldzaam goed verstand en een voortreffelijk geheugen, waardoor hij later hele Bijbelboeken uit zijn hoofd kon opzeggen. Werken ging hem gemakkelijk af, en al jong leerde hij de kunst van bloemkweken en tuinieren. Op zijn zestiende schreef hij een kleine verhandeling over het op de juiste wijze kweken van bomen. Op zijn zeventiende ging hij in het leger. Daar bracht hij het al spoedig tot de rang van sergeant. De militaire oefeningen en zijn vroegere werkzaamheden op het veld droegen ertoe bij zijn lichaam te harden tegen moeite, en hem voor te bereiden op nuttiger en heerlijker vermoeidheden!
Maar al was Neff zeer begaafd, toch heeft hij lang de waarheid gevoeld van die woorden van de Heere Jezus, gesproken met betrekking tot de dingen van dit leven: ‘Een ieder die van dit water drinkt, zal wederom dorsten.’ De onderscheiding en scherpzinnigheid die hem kenmerkten, stelden hem vaak in staat om ook door te dringen in de werkelijke natuur van de meest schoonschijnende daden, terwijl ze hem tegelijk zijn eigen gebreken ontdekten. Gedwongen om te erkennen dat de oorzaak en het einde van al zijn beste daden zijn eigen ik was, werd hij verontrust, en zijn benauwdheid vermeerderde nog door zijn ongeloof. Hij gevoelde de absolute noodzaak om te geloven, en zich voor God te verootmoedigen; en zijn ernstige gebed was: ‘O, mijn God, Wie Gij ook zijt, doe mij Uw waarheid kennen; verwaardig U om Uzelf aan mijn hart te openbaren.’ Neff legde zich toe op de bestudering van de Bijbel, terwijl hij spoedig bevond dat dit het enige boek was, bekwaam om hem de werkelijke staat van zijn ziel te tonen; hoewel hij God tot nu toe alleen zag als afgeschilderd in de hoedanigheid van een Rechter. César Malan is door Gods genade het instrument van zijn bekering geweest, doordat hij hem kwam opzoeken in het hoofdkwartier, om hem geschriften te geven.
Het boekje dat Neff ondersteboven keerde, was: Le Miel descendant du Rocher.[1] De eerste maal dat hij erin las, kon hij het wel met verontwaardiging weggooien. Maar toen leerde een lange en droeve bevinding hem zijn zwakheid en zijn onwaardigheid kennen. Na duizend nutteloze beloften en duizend vruchteloze pogingen gevoelde hij tenslotte dat in hem geen goed woonde (Rom. 7:18). Toen twijfelde hij niet meer of hij was tot op de bodem een vuile slaaf van de zonde, een kind des toorns en der wederspannigheid, even onwaardig als onbekwaam om de heerlijkheden van het koninkrijk Gods te smaken. En hij achtte zich zeer gelukkig zo’n boekje te vinden, dat, terwijl het met de meest nauwkeurige waarheid de ellendige staat van zijn hart afschilderde, hem een geneesmiddel aanwees dat om niet te verkrijgen en als enigste krachtdadig was. Hij begreep het toen hij het voor de tweede maal las. Het leek hem toen dat God het Zelf had ingegeven, zo volkomen was het van toepassing op zijn toestand. Neff heeft ergens in de marge van zijn eigen exemplaar geschreven: ‘Ik heb de vrede gevonden, daar, op deze twee bladzijden.’ Hij hield trouwens niet op met dit boekje te lezen en het overal uit te delen; op zijn sterfbed zou hij het weer lezen en onderstrepen.
Zijn bekering vond plaats rond het jaar 1818, gedurende de eerste jaren van de godsdienstige opwekking te Genève. Hij verenigde zich toen met de kerk te Bourg du Four. Terwijl hij nog in militaire dienst was, verkondigde hij tijdens zijn vrije dagen overal de barmhartigheden des Heeren. Op 5 maart 1819 nam hij zijn ontslag. Hij werd geroepen om een moordenaar in de gevangenis te bezoeken, die hij aan de voeten van de Heere Jezus mocht brengen. Deze omstandigheid bracht hem in contact met verschillende predikanten, die zijn hulp gingen inroepen bij de verrichting van hun werk. Ondertussen werkte hij als arbeider bij particulieren om zijn brood te verdienen. Hij heeft ook meegeholpen aan de bouw van de ‘Chapelle du Témoignage’, de Getuigeniskapel van César Malan! En overal in Zwitserland predikte hij het Evangelie. Toen ging hij naar Grenoble in Frankrijk waar door een predikant voor enkele maanden een vervangende evangelist was gevraagd. Hierna werd hij door een predikant uit Mens als vervanger gevraagd. In deze plaats, waar hij op 28 december 1821 aankwam, mocht hij een herleving meemaken. Na ongeveer vijf maanden keerde de dominee terug. Een aantal mensen die bevreesd waren dat zij Neff nu zouden verliezen, vroegen het Consistorie om hem te laten blijven onder de naam van ‘Pastor-Catecheet’. Hiertoe werd hij dienovereenkomstig op 1 juni 1822 benoemd, en kon zo zijn werkzaamheden voortzetten. De teruggekeerde dominee was het echter niet met Neff eens. Neff kreeg veel van hem te lijden. Maar hij mocht door dit alles meer van zijn eigen ellende zien en zich voor de Heere verootmoedigen. Ondanks de moeilijkheden ging het werk des Heeren door.
Félix Neff oordeelde het nu noodzakelijk om, zonder verder uitstel, tot predikant te worden geordend, omdat hem hierdoor wijde deuren zouden worden geopend, en een deel van de hindernissen die hij op zijn weg vond, zouden worden weggenomen. Omdat hij niet voor predikant had gestudeerd, kon hij er in de Franse Kerken niet om vragen. Hij moest zich begeven naar een groep predikanten van onafhankelijke kerken in Engeland die meer vrijheid van handelen hadden, en zo recht konden doen aan de duidelijke bewijzen die Neff reeds had gegeven van zijn gaven als predikant, zonder van hem bepaalde kennis te eisen die voor hem niet noodzakelijk was. Dus ging hij naar Londen en werd daar op 11 mei 1823 in de kapel van Poultry bevestigd. Ziehier hoe hij zijn roeping rechtvaardigt: ‘Ik heb de roeping tot dienaar van het Evangelie aanvaard:
– omdat de Soevereine Herder van onze zielen mij, van het begin af aan, het brandende verlangen heeft gegeven om de Goede Tijding
aan zondaren te verkondigen, en ik telkens wanneer ik mij aan enige andere bezigheid wilde wijden, een belast geweten heb gevoeld;
een stem die mij zei: Ga heen en verkondig het koninkrijk Gods;
– omdat Hij Zich verwaardigd heeft Zijn zegen over mijn werkzaamheden uit te storten;
– omdat Hij Zich verwaardigd heeft mij deuren te openen, en er sinds twee jaar verscheidene malen een beroep op mij is gedaan door
kerkenraden en kerken; zodat ik niet vanuit mijzelf en zonder roeping de wijngaard inga.’
De dominee van Mens, die zo gekant was tegen de overtuigingen en de werkwijzen van Neff, maar hem op dit terrein niet kon bestrijden, was nu begonnen hem op politiek gebied te lasteren. Daardoor ontstond er veel onrust. Men waarschuwde Neff zelfs dat hij gedood zou worden als hij naar Mens zou terugkeren! Toch deed hij het, midden juli, en ontving van veel mensen een warm welkom. Maar de overheid was van mening, daar de predikant en hij oorzaak van roering gaven, dat het beter was als ze allebei maar zouden vertrekken. Zo verliet hij Mens eind augustus 1823, na er het instrument te zijn geweest van een heerlijk reveil waarvan de vlam nog lange tijd zou branden.
Gedurende de maand september bezocht hij verschillende plaatsen in Frankrijk, en onderhield ook per brief contact met de inwoners van Mens. Hij zocht in welke richting hij zich zou moeten wenden. Men wees hem op een post in de Hautes-Alpes (Hoge Alpen) in Frankrijk. In oktober van hetzelfde jaar 1823 nam hij het besluit om erheen te gaan. Zijn arbeid werd rijk door God gezegend. Eén gedeelte van zijn werkterrein was de vallei van Freissinières. Het laatste dorpje in dit dal was Dormillouse, gelegen op 1760 meter hoogte.
Félix Neff zelf schrijft over dit gebied:
“Het dorp Dormillouse, geconstrueerd als een adelaarsnest op een berghelling, was de citadel waar een klein gedeelte dat was overgebleven, zichzelf vestigde, en waar het [Waldenzen-]geslacht heeft voortgeduurd, zonder enige dooreenmenging van vreemdelingen, tot op de huidige dag. Anderen betrokken hun woning op de bodem van een diep en nauw bergdal, La Combe genaamd, een rotsige afgrond, (...) waar de horizon zó beperkt is, dat, gedurende zes maanden van het jaar, de stralen van de zon er nimmer doordringen. Deze gehuchten, blootgesteld aan lawines en het vallen van rotsen, en het halve jaar begraven onder de sneeuw, bestaan uit hutten, waarvan sommige zonder schoorstenen en glazen ramen, en anderen niets anders hebben dan een miserabele keuken en een stal, die zelden meer dan eens per jaar wordt uitgemest, en waar de bewoners het grootste deel van de winter met hun koeien doorbrengen, omwille van de warmte. De rotsen waardoor zij zijn ingesloten, zijn zo dor, en het klimaat is zo streng, dat men niet kan begrijpen hoe deze arme Alpenbewoners, met al hun eenvoudigheid en matigheid, erin slagen te blijven leven. Hun weinige onvruchtbare velden hangen boven afgronden, en zijn op sommige plaatsen bedekt met enorme blokken graniet, die van de kliffen erboven zijn afgerold. In sommige seizoenen wil zelfs de rogge daar niet rijpen. Veel van de weilanden zijn ontoegankelijk voor koeien, en nauwelijks veilig voor schapen. Men kan niet anders verwachten dan dat zulke ellendige grond een geringe opbrengst heeft, die het leven amper kan onderhouden, en maar nauwelijks genoeg is om de belastingen te betalen; deze worden al te vaak geheven zonder gepaste aandacht voor de improductiviteit van het land, omdat de inspecteurs zo ongevoelig en achteloos zijn. De kleding van deze arme schepselen is gemaakt van ruwe wol, die zij zelf klaarmaken en weven. Hun voornaamste voedsel is ongezifte rogge; hier bakken zij in de herfst koeken van, zodat ze het hele jaar meekunnen.”
En op een andere plaats:
“Het dorp Dormillouse, het hoogste van de vallei van Freissinières, is beroemd door het verzet dat zijn bewoners sinds meer dan 600 jaar hebben geboden aan de inspanningen van de Roomse Kerk; zij zijn, zonder vermenging, van het geslacht van de oude Waldenzen, en hebben de knieën nooit voor de afgod gebogen, zelfs niet in de tijd dat al de inwoners van de Queyras [een hier dichtbij gelegen streek] hun geloof huichelden. Men ziet nog steeds de resten van de forten en van de muren die zij hebben gebouwd om zich te beschermen tegen de overrompelingen van hun vijanden; zij hebben hun bewaring ten dele te danken aan de ligging zelf van hun land, dat bijna ontoegankelijk is. Het wordt verdedigd door een natuurlijke versterking van gletsjers en onvruchtbare rotsen. De bevolking van het dorp bestaat uit 40 gezinnen: iedereen protestant. Het tegelijk verschrikkelijk én verheven voorkomen van dit land, dat gediend heeft tot toevluchtsoord van de waarheid, toen bijna de gehele wereld in de duisternis lag; de herinnering aan die vroegere getrouwe martelaars, wier bloed de rotsen nog steeds rood lijkt te maken; de diepe spelonken waarin de Heilige Schriften gingen lezen, en in geest en in waarheid de Vader der Lichten aanbidden, – alles hier strekt ertoe om de ziel op te heffen, en te inspireren met gevoelens die moeilijk te beschrijven zijn. Evenwel maken deze gevoelens al gauw plaats voor droefheid, zodra het oog terugvalt op de huidige staat van de kinderen van die oude getuigen van de Gekruisigde; want sinds lang vindt men onder hen geen enkele ziel die de Zaligmaker werkelijk kent. Zij zijn ontaard, moreel zowel als fysisch; en hun voorkomen herinnert de christen eraan dat de zonde en de dood de enige ware erfenissen zijn van de kinderen van Adam. Niettemin, zij betuigen bijna allen de grootste verering voor de heilige Schriften. Maar al zijn zij niets in zichzelf, laat ons hopen dat zij beminden zijn om der vaderen wil, en dat de Heere nog eens het licht van Zijn aangezicht, en de stralen van Zijn genade, zal toelaten te schijnen op deze plaatsen, welke Hij vroeger verkoos tot Zijn heiligdom. Velen van hen zijn reeds gevoelig geworden voor hun droeve toestand, en hebben God gedankt dat Hij mij onder hen gezonden heeft om de uitgaande vlam van hun godsvrucht op te wekken.”[2]
Behalve het dal van Freissinières behoorde ook de streek van Champsaur, iets meer naar het zuid-westen, de omgeving van La Grave, helemaal in het noorden gelegen, en, naar het oosten toe, La Combe de Queyras met omgeving, waar plaatsen liggen als Arvieux, St. Veran, Fontgillarde en Vars, tot Neffs arbeidsveld. Zo reisde hij steeds maar rond tussen alle dorpen in dit uitgestrekte berggebied, winter en zomer, al moest hij met zijn knieën door de sneeuw waden en soms lange omwegen maken om over de ijsbergen te komen. Vier jaar lang sliep hij nog geen vijf nachten achtereen op hetzelfde bed! Hij heeft ook onder de katholieken gewerkt. Hier en daar kwamen er van hen tot bekering.
Neff hield zich met geestelijke arbeid bezig, maar bovendien verrichtte hij veel sociaal werk. Onder zijn leiding werd er te Dormillouse een school gebouwd. Ieder gezin zorgde voor een man en een ezel. De benodigde stenen haalden ze uit de bergstroom. Hijzelf plaatste zich aan het hoofd van de werkers, en binnen een week stond de schoolruimte overeind en was de vloer ook al klaar. Niet alleen in Dormillouse, maar overal in de vallei van Freissinières zorgde hij voor scholen. Ook richtte hij een school op voor het opleiden van catecheten en schoolmeesters. Zelf nam hij deel aan het onderwijs geven aan jong en oud. Verder leerde hij de mensen hun grond op een betere wijze te bebouwen. En zelfs werd er onder zijn leiding een aquaduct gebouwd, waaraan hijzelf ijverig meewerkte. Ook hielp hij mee bij de bouw van de kerk in Violins. Zo was hij zowel zendeling van de beschaving als van het christendom.
Van november tot december 1824 ging hij terug naar Mens, en deed daar veel werk. De eerste zondag hield hij negen samenkomsten, waaronder drie diensten in de kerk!
In juli 1825 reisde Félix Neff naar de Waldenzen-valleien in Italië. De predikanten daar waren heel erg beïnvloed door het rationalisme. Neffs korte bezoek en vooral ook de preken die hij toen hield, bracht in veel zielen een ware herleving teweeg.
Het volgende jaar, op 12 november 1826, was hij opnieuw in Mens te vinden, omdat men hem had uitgenodigd om op deze dag de inwijding bij te wonen van de gerestaureerde en vergrootte kerk aldaar. Hierna keerde hij terug naar de Franse Alpen, en hervatte zijn arbeid.
In het voorjaar van 1828 begon hij te merken dat zijn maag voelbaar verzwakt was door het grove voedsel en de onregelmatigheid van zijn maaltijden. Maar ook de strenge winters van 1825-26 en de aandacht die hij besteedde aan zijn plichten, gaven hem een slag die op zijn dood uitliep. Zijn kwaal verergerde, zodat hij zich tenslotte genoodzaakt zag te vertrekken om elders medische hulp, gezonder voedsel en betere lucht te verkrijgen.
Hij begaf zich eerst naar Mens, waar hij een paar weken bleef en steeds preekte en tal van bijeenkomsten hield. Toch was het voor zijn gezondheid beter om naar Genève te gaan, waar hij op 15 juni 1827 aankwam. Hij leed lichamelijk veel, zodat hij zelfs bijna niet kon schrijven, en zeker niet preken of andere geestelijke arbeid verrichten. Maar met zijn dokter sprak hij over de dingen Gods, zodat deze op zekere tijd zelfs vergat waar Neff eigenlijk voor was gekomen! De dokter stelde de diagnose van een bepaalde soort van kanker. Neffs dieet bestond enkel uit melk. Daar leefde hij van. Toen hij zich beter voelde, ging hij weer preken. Binnen vijftien dagen zeven tot acht maal zonder dat hij zich hier slecht door voelde! Zelfs was hij gedurende enkele dagen de enige werkzame protestantse predikant, omdat al de anderen afwezig of ziek waren... Hij onderhield ook een correspondentie met zijn kudde in de Franse Alpen.
Het volgende jaar schreef zijn dokter hem de baden van Plombières voor. Neff ging er op 19 juni 1828 vanuit Genève heen, en kwam op 6 juli aan. Ook daar hield hij zich niet stil, maar sprak met de andere zieken, zowel protestant als katholiek. Zelfs preekte hij voor de mensen in zijn kamer! Later konden zelfs twee grote zalen de toehoorders nauwelijks bevatten. Te Plombières gekomen om voor zijn gezondheid te zorgen, om uit te rusten, evangeliseerde Neff! ...en de zorgen kwamen op de tweede plaats. Toen Neff te ziek werd, kon hij niet meer preken. Maar vanaf zijn bed verkondigde hij nog steeds het Evangelie.
Op 1 november 1828 was hij weer te Genève teruggekeerd. Enigermate was zijn kracht hersteld, maar toch ging hij weer achteruit. Zijn maag verteerde bijna niets meer en kon zelfs maar nauwelijks een klein beetje melkwei verdragen. Als hij wat nam, veroorzaakte het zo’n vreselijke pijn, dat hij het pas durfde wagen nadat hij urenlang de steken van het hongergevoel had verdragen. Zijn vrienden waakten bij hem, maar tot de laatste nachten van zijn leven toe wilde hij niet dat ze ’s nachts om zijn bed bleven staan. Overdag was het evenwel noodzakelijk voortdurend bij hem te zijn, om hem een beetje op te richten en zijn lippen te bevochtigen met een in melk gedoopte spons, gemengd met een beetje limoensap; dat was het enige wat hij nog nam. In de morgen van 12 april 1829 stierf hij, 30 jaar oud.
Zijn laatste brief is zeer aangrijpend; hij schreef hem een paar dagen voor zijn dood. Twee mensen ondersteunden hem. Terwijl hij nauwelijks nog kon zien, schreef hij met veel moeite en steeds even rusten tussendoor, met grote en onregelmatige letters, de volgende regels die een pagina vulden:
Adieu cher ami André Blanc
Antoine Blanc –
Tous les amis Pélissiers que j’aime
tendrement.
Francois Dumont et son epousé
Isaac et sa femme
Aimé du Loix
Emilie Bonnet &c. &c.
Alexandrine et leur mère
tous tous les frères et sœurs de
Mens – Adieu, Adieu – Je monte
vers notre Père en Pleine paix !
Victoire ! victoire ! victoire
par J.C. ! ! !
Félix Nêff
Vaarwel geliefde vriend André Blanc
Antoine Blanc –
Al de vrienden Pélissiers die ik teder
liefheb.
Francois Dumont en zijn echtgenote
Isaac en zijn vrouw
Aimé du Loix
Emilie Bonnet &c. &c.
Alexandrine en hun moeder
Al al de broeders en zusters van
Mens – Vaarwel, Vaarwel – Ik stijg op
naar onze Vader in Volle vrede!
Overwinning! overwinning! overwinning
door J.C. ! ! !
Félix Nêff
Geraadpleegde literatuur: The life of Félix Neff, Ami Bost
A Memoir of Félix Neff, by William Stephen Gilly, D.D.
Félix Neff, l’Apôtre des Hautes-Alpes, par S. Lortsch
Souvenez-vous de vos conducteurs, par F.C.
[1]) De Honing afdalend uit de Rotssteen. Dit was de Franse vertaling van A choise drop of honey from the rock Christ, geschreven door de puritein Thomas Willcox. Het boekje is ook in het Nederlands uitgegeven onder de titel Honing uit de rots.
[2]) Zie voor een uitgebreider verslag over het werk des Heeren dat Neff daar mocht ondervinden, het artikel ‘Félix Neff, de Apostel der Franse Alpen’.
C'est Golgotha, c'est le Calvaire
Melodie beluisteren (die is gemaakt door Ami Bost, auteur van Neffs biografie)
C'est Golgotha, c'est le Calvaire,
C'est le jardin des Oliviers,
Qui sont mes maisons de prière
Et mes rendez-vous journaliers.
Dans ce jardin, que vois-je en terre?
Le Fils du grand Dieu prosterné,
Abattu, triste, consterné!
Abattu, triste, consterné!
C'est pour moi qu'il est en prière.
Grand Sacrificateur,
Priant pour le pécheur,
Jésus! Jésus! ah! souviens-toi
D'intercéder pour moi.
Jésus! Jésus! ah! souviens-toi
D'intercéder pour moi.
Het is Golgotha, het is Calvarië,
Het is de Olijvenhof,
Die mijn huis van gebed
En mijn plaats van ontmoeting zijn.
Wie zie ik ter aarde liggen in deze hof?
De Zoon van de grote God is daar neergevallen,
Verslagen, bedroefd, verbijsterd!
Verslagen, bedroefd, verbijsterd!
Het is voor mij dat Hij in gebed is.
Grote offerende Priester,
Biddend voor de zondaar,
Jezus! Jezus! Ach, denk eraan
Om voor mij tussen te treden.
Jezus! Jezus! Ach, denk eraan
Om voor mij tussen te treden.
Berijmde vertaling:
Naar Golgotha, de smartenheuvel,
En naar de hof Gethsémané,
Daarheen wend ik mij in groot verlangen;
Daar zoek ik voor mijn ziele vreê.
Hoe hebt G’ op ’t bitterst daar geleden.
Jezus, mijn Verlosser en mijn Heer’.
Bedroefd, verslagen, ligt Gij neer!
Bedroefd, verslagen, ligt Gij neer!
Gij knielt daar voor mij in gebeden.
Lam Gods, Dat voor mij lijdt,
Jezus! Jezus! Die voor mij strijdt,
En bij den Vader pleit.
Jezus! Jezus! O, sta mij bij,
Dat ik eens zalig zij.
(mw. Norel-Straatsma)