John en Betty Stam
(Samengesteld/vertaald door R. Pieterman)
‘Het bloed van de martelaren is het zaad van de kerk.’
Deze uitdrukking is ontleend aan Tertullianus, die in het jaar 197 schreef:
‘Het bloed [van de martelaren] is het zaad van de christenen.’
Een voorbeeld hiervan is het leven van John en Betty Stam.
John Stam werd op 18 januari 1907 geboren in een groot, reformatorisch gezin in Paterson, New Jersey. Zijn vader, Peter Stam, was uit Nederland geëmigreerd. Daar had Peter (net als zijn vader en grootvader) een café gerund. Sterke drank werd geschonken, er werd gegokt en er vond van alles plaats wat slecht was. Eenmaal aangekomen in de Verenigde Staten, kreeg Peter een Bijbel van een vrouw, zowel in het Engels als in het Nederlands. Hij las die met het doel de Engelse taal te leren. Maar God had het doel hem door Zijn Woord tot kennis van en geloof in de Zaligmaker te brengen.
Peter trouwde met een meisje dat hij al eerder had ontmoet. Ze had eenzelfde achtergrond als hem, maar was reeds een toegewijde christin. Ze wilde niet met Peter trouwen zolang hij nog onbekeerd was. Vader Stam was een hardwerkende man en had al gauw een eigen zaak, maar zijn belangrijkste visie en roeping was evangelisatiewerk. Hij stichtte het Star of Hope Rescue Home.
Op een gezinsfoto uit 1908 staat John als 1-jarige. Het motto van het gezin Stam hangt in het Nederlands boven hun hoofd aan de muur: ‘Tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen.’
John mocht op 15-jarige leeftijd tot de Heere Jezus komen door de bediening van een blinde evangelist die in het Rescue Home bijeenkomsten hield. Hoewel John al jong bij de activiteiten in dit opvanghuis betrokken was, zag hij er in het begin erg tegenop om mensen in het openbaar toe te spreken.
Betty Scott werd op 22 februari 1906 in Albion, Michigan, uit godvruchtige ouders geboren. Haar voorouders waren puriteinen (‘pilgrims’) die op het schip de ‘Mayflower’ naar Amerika waren gekomen. Haar ouders gingen als zendelingen naar China en namen hun baby mee. Daar kreeg Betty er nog twee zussen en twee broers bij. Ze gaf uiting aan haar kinderlijke geloof in een gedicht dat ze op 10-jarige leeftijd schreef:
I cannot live like Jesus
Example though He be
For He was strong and selfless
And I am tied to me.
I cannot live like Jesus
My soul is never free
My will is strong and stubborn
My love is weak and wee.
But I have asked my Jesus
To live His life in me.
I cannot look like Jesus
More beautiful is He
In soul and eye and stature
Than sunrise on the sea.
Behold His warm, His tangible
His dear humanity.
Behold His white perfection
Of purest deity.
Yet Jesus Christ has promised
That we like Him shall be.
Het gezin Scott in China; Betty staat links van achter
Enkele jaren later keerde Betty naar Amerika terug, terwijl haar ouders als zendelingen in China bleven. Ze ging aan het Wilson College in Pennsylvania een opleiding volgen. Ze had talenten op het gebied van de literatuur en vooral de poëzie. Na haar eerste studiejaar gaf ze haar leven in volledige overgave aan Christus over tijdens een Bijbelconferentie in de zomer te Keswick in New Jersey. Toen begon ze God te bidden: ‘Als het Uw wil is, laat mij alstublieft zonder enige verhindering naar China teruggaan.’
Als jonge vrouw van 18 jaar schreef ze het volgende gedicht:
Heere, ik geef al mijn eigen plannen en voornemens op,
Al mijn eigen verlangens en verwachtingen,
En aanvaard Uw wil voor mijn leven.
Ik geef mijzelf, mijn leven, mijn alles
Volledig aan U, om voor eeuwig Uwe te zijn.
Vervul mij en verzegel mij met Uw Heilige Geest.
Gebruik mij zoals Gij wilt, zend mij waarheen Gij wilt,
En werk heel Uw wil in mijn leven uit, wát het ook kost, nu en voor eeuwig.
Tijdens een Keswickconventie in Engeland in 1925 kwam het vers: ‘Het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin’ (Filipp. 1:21) in haar hart. Ze werd er diep door geraakt. Nadat ze haar opleiding afgerond had, schreef ze zich meteen in op het Moody Bible Institute in Chicago, om zich voor te bereiden op zendingsdienst.
Elke maandagavond werd op de campus een gebedsbijeenkomst gehouden, in het huis van ds. Isaac Page. Daar ontmoetten John en Betty elkaar. John Stam was één jaar na Betty op het instituut gekomen. Hij deelde haar voornemen en toewijding. Ze gingen van elkaar houden en bevalen hun toekomst samen in het gebed aan God aan.
Betty ging voor de CIM (China Inland Mission, opgericht door Hudson Taylor) naar China. Op 4 november 1931 kwam ze in Shanghai aan. Na zes maanden vereiste taalstudie werd ze op de zendingspost in Yingzhou (nu Fuyang), Anhui, geplaatst. Haar hart vulde zich met diepe blijdschap toen ze zag dat veel Chinezen de bijeenkomsten bijwoonden en ook velen gedoopt werden.
Betty’s ouders kwamen in het voorjaar van 1932 van verlof terug uit Amerika en regelden een ontmoeting met haar in Shanghai. Daar was het hoofdkantoor van de CIM. Betty moest langer blijven om haar amandelontsteking te laten behandelen. Net toen ze was opgeknapt, kwam haar vriend John Stam in Shanghai op 12 oktober aan.
In die tijd vroeg de CIM haar zendelingen om na aankomst in China één jaar te wachten met trouwen, dus maakten John en Betty van de gelegenheid gebruik om zich officieel te verloven.
Betty zei haar verloofde vaarwel en ging met een ander meisje naar het zendingsechtpaar op de post in Yingshang. Uit brieven weten we dat de sanitaire omstandigheden primitief waren, de lucht onder het eten vol vliegen zat en ratten hun de slaap beletten. Maar toen ze arriveerden, zagen ze het kerkgebouw van ’s ochtends tot ’s avonds vol mensen. Ook verlangden zoveel vrouwen en kinderen van hen over het Evangelie te horen. Dit gaf hun veel vreugde.
De veiligheidssituatie in Anhui werd steeds slechter. Zendelingen werden opgepakt of beroofd. Een dochtertje van het zendingsechtpaar stierf op weg naar het ziekenhuis, omdat ze twee dagen door soldaten werden vastgehouden.
De zendingspost werd op 11 december door een soldatenbende overvallen, die daar hun garnizoen wilde opslaan. Een Chinese prediker besprak de zaak met de commandant. Gelukkig gaf hij zijn troepen het bevel zich terug te trekken.
John behaalde zijn examen op 25 maart 1933 en kreeg een plaats op een zendingspost in China toegewezen. In september 1933 reisde Betty naar de zendingspost van haar ouders in Jinan, Shandong. Daar trouwden John en Betty op 25 oktober. Meer dan 200 zendelingen en meer dan 140 Chinese christenen waren aanwezig. Ze gingen twee weken op huwelijksreis naar Qingdao, de plaats waar Betty als kind woonde.
Het echtpaar keerde eind november terug naar Shucheng, Anhui, om het zendingswerk weer op te pakken. Ze troffen voorbereidingen om naar Jingde te verhuizen, een bergachtige regio met arme inwoners. Toen de tijd van verhuizing naderbij kwam, stond Betty op het punt een kindje ter wereld te brengen. Dus bleven ze nog wat langer in Shucheng. Helen Priscilla Stam werd op 11 september 1934 met de keizersnede geboren in het Wuhu-ziekenhuis. Betty moest enkele weken aansterken, dus vertrokken ze pas in november naar Jingde.
Betty was druk met de huishouding en de zorg voor haar kindje. John hield de zendingspost draaiend en bezocht de plaatselijke gelovigen. Ook stuurde hij een brief naar evangelist Lo met de vraag om op 7 december de dienst in de kerk van Miaoshou te leiden en samen evangelisatiewerk te gaan doen.
In de ochtend van donderdag 6 december brak het geluid van kanonvuur in Jingde los. Even later bestormden soldaten van het Rode Leger (ook wel ‘de roden’ genoemd) de stad. Snel wikkelde Betty haar baby in dikke kleren en maakte ze twee briefjes van vijf dollar in haar jasje vast, voor het geval dat... John knielde met zijn vrouw en huisbedienden neer om tot God te bidden. Daarna deed hij de deur open voor de soldaten.
De Stams behandelden hen voorkomend en gaven hun alle bezittingen, maar toch werden ze vastgebonden en weggevoerd, met hun baby. Toen een huisbediende probeerde mee te gaan, loste een van de soldaten een geweerschot. Die nacht werden ze vastgehouden in een gevangenis in Jingde. Ze kregen bevel een briefje aan het hoofdkantoor van de CIM te schrijven.
Tsingteh [Jingde], An. [Anhui]
6 december 1934
China Inland Mission,
Shanghai
Lieve broeders,
Mijn vrouw, baby en ikzelf zijn vandaag in handen van de communisten in de stad Tsingteh. Hun eis is twintigduizend dollar voor onze vrijlating.
Al onze bezittingen en voorraden zijn in hun handen, maar we prijzen God [voor] vrede in onze harten en een maaltijd vanavond. God geve u wijsheid in wat u doet, en ons kracht, moed en vrede in het hart. Hij is machtig, en een wonderbare Vriend op zulk een tijd.
Alles gebeurde zo snel deze middag. Ze waren in de stad, slechts enkele uren nadat de altijd aanhoudende geruchten echt alarmerend werden, zodat we ons niet op tijd konden klaarmaken voor vertrek. We waren net te laat.
De Heere zegene en leide u, en wat ons betreft: mag God grootgemaakt worden, hetzij door het leven, hetzij door de dood.
In Hem,
John C. Stam
De volgende dag, vrijdag 7 december, voerden de communisten John en Betty naar het nabijgelegen dorp Miaoshou. Ze waren nog steeds gebonden, al mocht Betty haar baby wel verzorgen. In Miaoshou werden ze opgesloten in het postkantoor, terwijl de soldaten de stad plunderden. De postbode had John eenmaal eerder ontmoet en bracht hun nu wat fruit te eten. John schreef een briefje en vroeg de postbode dat door te sturen. Iemand vroeg John waar ze heen gingen; hij antwoordde: ‘Wij gaan naar de hemel.’
Een man hoorde de soldaten zeggen dat ze de baby maar zouden doden, omdat het hun een last minder zou zijn. Hij stapte naar voren en pleitte voor haar leven. De soldaten vroegen boos of hij dan haar plaats wilde innemen. De man stemde toe en werd doodgeschoten.
’s Avonds werden John, Betty en Helen ondergebracht in een huis dat aan een rijk iemand had toebehoord. Betty en haar baby mochten op een bed liggen, maar John werd aan het voeteneinde vastgebonden en moest overeind blijven staan. Zo brachten ze de nacht door.
Op zaterdag 8 december 1934 werden John en Betty rond 10 uur ’s ochtends uit de stad geleid, naar een kleine heuvel met de naam Eagle Hill, aan het hoofdeinde van de straat door Miaoshou. De soldaten van het Rode Leger (in hun midden bevond zich ook een Russische mentor uit de Sovjet-Unie, evenals minstens twee Chinese hogere officieren die in Moskou getraind waren) riepen: ‘We zullen de buitenlanders doden en het aan de mensen laten zien.’ Ze riepen dus de mensen bij elkaar. Er waren ook enkele christenen in het dorp: de vrucht van voorgaande zendingsinspanningen. Eén Chinese man, Chang Hsiu-sheng, die lange tijd verkoeld was in het christelijk geloof, pleitte moedig voor hun vrijlating, maar zijn verzoek werd door de communisten afgewezen. Later onderzochten ze zijn huis en vonden Bijbels en christelijke boeken. Toen werd hij door hen vermoord.
Op de heuvel vond de executie plaats. Evangelist Lo, die de lichamen van John en Betty gevonden heeft, schrijft: ‘Onze geliefde mr. Stam en zijn vrouw werden vermoord aan de straat in Miaoshou, in een bosje dennenbomen. Ze waren beiden gekleed in ondergoed en hun handen waren achter hun rug gebonden. De keel van mr. Stam was doorgesneden en hij stierf; mrs. Stam was volledig onthoofd; de omstandigheden zijn te tragisch voor woorden. Nadat de roden weggegaan waren, konden allen die het gezien hadden, niet anders doen dan hun hoofden schudden en huilen.’
John (27 jaar) en Betty (28 jaar) stierven samen, en gaven zo een moedig getuigenis van het geloof in Christus en de vaste hoop op het eeuwige leven.
In de avond van donderdag 6 december was evangelist Lo met zijn vrouw en vierjarig zoontje Uen-seng in Miaoshou aangekomen. Ze sliepen in het huis van mrs. Wang Nai-nai en niemand wist wat eerder die dag had plaatsgevonden. De volgende dag voerde het Rode Leger een verrassingsaanval op Miaoshou uit.
Ook mr. Lo werd gevangengenomen, omdat ze dachten dat hij een hoofdman was. Maar hij werd vrijgelaten omdat de christen Chang Hsiu-sheng (die de volgende dag voor het leven van John en Betty pleitte) duidelijk bewijs leverde dat mr. Lo nog maar net in het dorp was aangekomen.
Hij en zijn gezin, evenals de schoondochter van mrs. Wang, vluchtten naar een heuvel en brachten daar twee dagen en nachten door, vol schrik, hongerig (ze vonden alleen kastanjes als eten), dorstig en koud. Mr. Lo’s zoontje werd erg ziek. Nadat het Rode Leger verder was getrokken, keerde mr. Lo naar Miaoshou terug en vernam wat er met de Stams gebeurd was. Direct rende hij naar de plaats toe om het stoffelijk overschot te zoeken. Iemand zei: ‘Er is nog een baby in leven’, maar niemand durfde mr. Lo de weg te wijzen. Uiteindelijk wees een vrouw hem een verlaten huis, waar hij de baby huilend aantrof in een slaapzak op bed. Ze was ongeveer 25 uur helemaal alleen geweest op de plaats waar haar ouders haar hadden moeten achterlaten. Naast het bed bevond zich wat melkpoeder, evenals een beetje suiker en enkele koekjes. Diep geschokt nam hij de baby mee naar de kleine heuvel.
Over wat hij daar aantrof, schrijft hij: ‘Het was een onverdraaglijke tragedie. Ik was niet gehard genoeg om naar hen te kijken. Vogels vlogen over hen heen en aan alle kanten liepen honden om hen heen. Ik was heel diep geschokt.’ Eerst liet hij nu de baby naar zijn vrouw brengen en ervoor zorgen dat iemand haar borstvoeding zou geven.
Met hulp van mrs. Wang en haar zoon kocht mr. Lo twee kisten op krediet. Hij vroeg enkele mensen om de hoofden weer aan de lichamen te naaien. Mr. Lo en mrs. Wang konden getuigen dat op Johns gezicht een hemelse glimlach lag, en dat Betty's gezicht van een rustige, schone vrede blijk gaf. Er was geen kleermaker die voor lijkkleding kon zorgen, dus wikkelden ze de lichamen in wit katoen en legden ze in de kisten. Ook hun onderlichamen droegen de sporen van zwaardsteken.
Mr. Lo zei een gebed op en sprak de samengekomen menigte toe:
U hebt deze verwonde lichamen gezien en u hebt medelijden met deze vreemdelingen vanwege hun lijden en dood. Maar u moet weten dat zij kinderen van God zijn. Hun geesten zijn onbeschadigd gebleven en zijn op ditzelfde ogenblik in de tegenwoordigheid van God. Zij kwamen niet voor zichzelf, maar voor u naar China en naar Miaoshou, om u te vertellen over God en Zijn liefde, opdat u in de Heere Jezus Christus zou geloven en eeuwig zalig worden. U hebt hun boodschap gehoord. Bedenk dat deze waar is; hun dood bewijst dat. Vergeet niet wat zij u gezegd hebben, bekeer u en geloof het Evangelie.
In de middag van zondag 9 december bevonden de mensen te Miaoshou zich nog steeds in een dreigende situatie. Velen gingen op de vlucht. De kisten met de lichamen moesten in Miaoshou achterblijven. Toen wat later de communisten naar de lichamen kwamen zoeken, heeft niemand verraden dat de kisten zich in het huis van Mrs. Wang bevonden. Mr. Lo huurde een man om baby Helen en zijn eigen zieke zoontje in twee manden aan een draagstok te vervoeren. Zijn eigen geld was allemaal gestolen, maar in de kleding van Helen vonden ze een setje schone kleren, diverse luiers en de twee briefjes van vijf dollar.
Onderweg zochten ze naar geschikte voedsters voor de baby. Na twee dagen knapte het zoontje van mr. en mrs. Lo op en begon een lied te zingen, nadat hij een hele dag niets gezegd had en ze erg bezorgd over hem geweest waren.
De drie maanden oude Helen Priscilla Stam
Helen Priscilla balanceert in een rijstmand in gezelschap van haar redders, evangelist Lo (links) en zijn vrouw (derde van rechts).
In de andere mand ligt hun eigen zieke zoontje Uen-seng
Na aankomst in Xuancheng ging het per trein verder naar Wuhu, waar het groepje op 14 december rond 20.00 uur arriveerde. De kleine meid werd overgedragen aan ds. William Hanna, hoofd van de CIM in Anhui, evenals het briefje dat John aan de postbode gegeven had.
Miaoshou, An. [Anhui]
7 december 1934
Innig geliefde CIM-broeders in Shanghai,
Gisteren hebben enkele communistische soldaten, die door Jingde trokken, ons gevangengenomen en naar deze plaats gebracht. Ik vroeg dat ze mijn vrouw en kind zouden toestaan een brief vanuit Jingde naar u te brengen, maar dat wilden ze niet, dus zijn we vandaag samen naar Miaoshou gekomen. Ze stonden mijn vrouw toe een stuk van de weg op een paard te rijden.
Ze eisen twintigduizend dollar voor onze vrijlating. We hebben hun duidelijk verteld dat niemand dit losgeld zal betalen [1], dus ontnamen ze ons het geld dat we beschikbaar hadden voor humanitaire hulp, de contanten die we bij ons hadden en al onze bezittingen.
Mag God u wijsheid geven in alles wat u doet, en ons ondersteunen door Zijn genade, opdat we met onverzettelijke moed standvastig zullen mogen blijven. Hij is de almachtige God!
De uwe in de Heere,
John C. Stam
[1] Wanneer men wist dat er wél losgeld voor zendingswerkers betaald werd, zouden de zendingswerkers een erg geliefde prooi worden.
Ds. Hanna vroeg een ziekenhuisdokter om Helen zorgvuldig te onderzoeken. In ditzelfde ziekenhuis was ze drie maanden eerder geboren en nu was ze wees... Toen ze zich realiseerden dat ze helemaal in orde was, noemden ze haar ‘the Miracle Baby’.
De dokter vertrouwde Helen toe aan een verpleegster, die haar verzorgde en naar Jinan, Shandong, bracht. Dat was de zendingspost van dr. en mrs. Scott, die hun kleindochtertje in huis opnamen.
Op vijfjarige leeftijd werd Helen geadopteerd door haar tante Helen Scott-Mahy en oom Gordon Mahy, die als zendelingen in China en later in de Filipijnen werkzaam waren. Helen nam hun achternaam Mahy aan. Als tiener ging ze voor haar opleiding naar Amerika (ze studeerde o.a. aan het Wilson College) en daar bleef ze wonen. De Chinese kerkhistoricus Chen Yi-ping schreef een artikel, ‘Aan Helen’, waaruit hier enkele gedeelten volgen:
Wij weten dat u onbekend en onopgemerkt wenst te blijven. U hebt alle verzoeken om interviews afgewezen en wilt geen brieven lezen die gestuurd zijn door hen die van uw ouders hielden. ... In dit alles smeken wij u ons, Chinese mensen, te vergeven. Wij staan bij u in de schuld voor het bloed van uw ouders, uw eenzame kinderjaren en volwassen leven (want wie kan weten wat er in die nacht in u omging, of hoe u zich gevoeld hebt toen u daar in Miaoshou in wikkeldoeken gehuld lag, zonder dat iemand zich ervan bewust was wat u doormaakte). We zijn zelfs in het Evangelie aan u verplicht, als u gestruikeld en gevallen bent in uw geloof. ... Alstublieft, aanvaard onze hartelijke verontschuldiging, en alstublieft, geloof dat het bloed van uw ouders niet tevergeefs vergoten werd, want uit de harde, met bloed bevlekte grond van China zijn velden vol lieflijke bloemen opgeschoten – de zielen van velen die behouden zijn.
Frank Houghton (1894-1972) was als Editorial Secretary van de CIM in 1934 met zijn vrouw in China. De droeve nieuwsberichten over de moord op John en Betty bereikten uiteraard ook het hoofdkantoor van de zending in Shanghai. Ondanks alle gevaren voor zowel de Chinese christenen als de buitenlandse zendelingen besloot Frank dat hij toch een rondreis door het land moest maken om diverse zendingsbuitenposten te bezoeken. Terwijl hij over de heuvels van Sichuan trok, kwamen de krachtige en troostrijke woorden van 2 Korinthe 8:9 hem te binnen: ‘Hij is om uwentwil arm geworden, daar Hij rijk was.’ Zo dichtte hij rond kerst 1934 het lied ‘Thou who wast rich beyond all splendour’. Zie hier.
De gouverneur van Anhui vaardigde een bevel uit dat de Stams herbegraven zouden worden. Een legertruck bracht de kisten naar Wuhu voor een plechtige herdenkingsdienst en begrafenis op 2 januari 1935. John en Betty waren de 73e en 74e martelaren van de CIM.
De kisten met de lichamen van Johan en Betty Stam, zoals ze in januari 1934 onder militair geleide aankwamen bij het ziekenhuis te Wuhu voor herbegrafenis
Op de grafsteen werd een kruisteken geplaatst, waaronder deze woorden staan:
Links van het kruis staat:
John Cornelius Stam
18 januari 1907
‘Opdat Christus
grootgemaakt worde,
hetzij door het leven, hetzij door de dood’
Filipp. 1:20
Rechts van het kruis staat:
Elizabeth Scott Stam,
zijn vrouw
22 februari 1906
‘Het leven is mij Christus,
en het sterven is gewin’
Filipp. 1:21
8 december 1934, Miao Sheo, Anhwei
‘Zijt getrouw tot de dood, en Ik zal u geven de kroon des levens’ (Openb. 2:10)
Hier volgt een brief die Johns vader aan vrienden en bekenden schreef, kort nadat hij het bericht van de marteldood van zijn zoon en schoondochter ontvangen had:
Onze lieve kinderen, John Stam en Elisabeth Scott-Stam, zijn heengegaan om met de Heere te zijn. Ze hadden Hem lief, ze dienden Hem en nu zijn ze met Hem. Wat kan er heerlijker zijn dan dit? Het is waar, de manier waarop zij uit deze wereld heengezonden werden, was een schok voor ons allen, maar wát voor lijden ze ook uitgestaan mogen hebben, het is nu voorbij en ze zijn beiden oneindig gezegend met de vreugden van de hemel.
Wat betreft diegenen van ons die achtergebleven zijn, wij werden nogmaals aan onze heilige geloften herinnerd door een telegram dat we van een van Johns schoolkameraden in het Midwesten ontvingen: ‘Bedenk: u gaf John aan God, niet aan China.’ Ons hart, hoewel voor een tijdje door treurigheid gebogen, antwoordde: ‘Amen!’ Het was ons verlangen dat hij, evenals wij, de Heere zou dienen, en als dat beter kon gebeuren door de dood dan door het leven, dan wensen we het zo. Misschien lijkt het offer nu groot , maar geen offer is te groot om te brengen voor Hem Die Zichzelf voor ons gegeven heeft.
Wij zijn steeds ernstig in gebed dat alles zal uitlopen op Gods eer en de zaligheid van zielen. Hoe blij zullen wij zijn als door deze vreselijke ervaring vele zielen gewonnen zullen worden voor de Heere Jezus! Hoe blij zullen wij zijn als vele geliefde christenjongeren geïnspireerd zullen worden om zichzelf aan de Heere te geven zoals nog nooit tevoren, voor een leven van offerande en dienst!
Wij hebben de eer ontvangen om zonen en dochters te hebben die voor onze Heere dienen onder de heidenen, maar we hebben een nog bijzonderder eer ontvangen doordat twee van hen de martelarskroon verworven hebben. We weten zeker dat onze geliefde broeder en zuster, Dr. en Mrs. Charles Scott, beiden met ons instemmen in de woorden: ‘De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd.’
Na de dood van John en Betty schreven heel veel nieuwe studenten zich in op het Moody Bible Institute en het Wilson College, onder wie ook velen uit hun eigen familie.
Jaren later schreef William (Will) Henry Houghton (1887-1947, directeur van het Moody Bible Institute) een lied tot hun gedachtenis:
In loving memory
of John and Betty Stam.
martyred in China,
december 8, 1934
BY LIFE OR BY DEATH
So this is life, this world with all its pleasures,
Struggles and tears, a smile, a frown, a sigh,
Friendships so true, and love of kin and neighbours?
Sometimes 'tis hard to live - always to die!
The world moves on, so rapidly the living
The forms of those who disappear replace;
And each one dreams that he will be enduring -
How soon that one becomes the missing face!
In life or death - and life is surely flying,
The crib and coffin carved from the selfsame tree.
In life or death - and death so soon is coming -
Escape I cannot, there’s no place to flee.
But Thou, O God, hast life that is eternal;
That life is mine, a gift through Thy dear Son;
Help me to feel its flush and pulse supernal,
Assurance of the morn when life is done.
Help me to know the value of these hours;
Help me the folly of all waste to see;
Help me to trust the Christ who bore my sorrows,
And thus to yield for life or death to Thee.
In all my days be glorified, Lord Jesus;
In all my ways guide me with Thine own eye;
Just when and as Thou wilt, use me, Lord Jesus,
And then for me ’tis Christ, to live or die.
=======
In liefdevolle herinnering
aan John en Betty Stam,
die op 8 december 1934
de marteldood in China stierven
HETZIJ DOOR HET LEVEN, HETZIJ DOOR DE DOOD
[Filippenzen 1:20-21]
Is dit dus het leven, deze wereld met al haar genoegens,
Worstelingen en tranen, een glimlach, een frons, een zucht,
Zulke echte vriendschappen en liefde van familie en naasten?
Soms is het moeilijk om te leven – altijd om te sterven!
De wereld gaat door; zo snel nemen de levenden
De plaats in van degenen die verdwijnen;
En iedereen droomt dat hij zal blijven bestaan –
Hoe snel wordt diegene het missende gezicht!
In leven of dood – en het leven vliegt echt;
De wieg en de kist worden uit dezelfde boom gehouwen.
In leven of dood – en de dood komt zo snel –
Ontkomen kan ik niet: geen plaats om heen te vluchten.
Maar Gij, o God, hebt leven dat eeuwig is;
Dat leven is mijne, een gave door Uw lieve Zoon;
Help mij de bovenaardse gloed en polsslag daarvan te voelen;
De zekerheid van de morgenstond als het leven voorbij is.
Help mij de waarde van deze uren te kennen;
Help mij de dwaasheid van alle verspilling te zien;
Help mij de Christus Die mijn smarten droeg te vertrouwen,
En zo mij aan U over te geven voor het leven of de dood.
Laat U in al mijn dagen verheerlijkt worden, Heere Jezus;
Leid mij in al mijn wegen met Uw eigen oog;
Gebruik mij, Heere Jezus, net wanneer en zoals Gij wilt,
En dan is het leven of het sterven mij Christus.
Een papier met onderstaand lied, door Betty gedicht, werd gevonden in de puinhoop in hun huis te Tsingteh, toen het door het Rode Leger geplunderd was en zij waren weggevoerd. Bij gebrek aan papier had de trouwe kok het samen met andere nog onbekende gedichten van haar gebruikt om het nog heel gebleven serviesgoed in te wikkelen, toen hij alles wat van hun aardse bezit overgebleven was naar Wuhu bracht.
1. Open my eyes, that I may see
This one and that one needing Thee,
Hearts that are dumb, unsatisfied,
Lives that are dead, for whom Christ died.
2. Open my eyes in sympathy,
Clear into man‘s deep soul to see;
Wise with Thy wisdom to discern,
And with Thy heart of love to yearn.
3. Open my eyes in faith, I pray;
Give me the strength to speak today,
Someone to bring, dear Lord, to Thee:
Use me, O Lord, use even me.
1. Open mijn ogen, dat ik mag zien
Deze en gene die U nodig heeft,
Harten die loom en onbevredigd zijn,
Levens die dood zijn, voor wie Christus stierf.
2. Open mijn ogen in medelijden,
Om helder in de diepe menselijke ziel te blikken;
Om wijs met Uw wijsheid te onderscheiden
En om met Uw liefdehart bewogen te zijn.
3. Open mijn ogen in geloof, zo bid ik U;
Geef mij de kracht om vandaag te spreken,
Om iemand, lieve Heere, tot U te brengen:
Gebruik mij, o Heere, gebruik zelfs mij.
(berijmde vertaling, nr. 744 in Johannes de Heer)
1. Open mijn oog, Heer’, dat ik mag zien,
Dorstige zielen tot U vliên;
En afgedwaalden, ver van Gods huis,
Komen tot Hem, Die stierf aan het kruis.
2. Open mijn oog, Heer’, schenk mij genâ,
Dat ’k meer de zielennood versta;
Stort Uwe liefd’ en wijsheid in mij,
Leer mij beminnen, Heer’, zoals Gij.
3. Open mijn oog, dat ’t ziet op Uw macht,
En ik slechts spreke door Uw kracht;
Dat ‘k zielen winnen moge voor U.
Heer’, o gebruik mij, Heer’, doe het nu!