Letterlijke vertaling:
1. Wonderlijke genade – hoe zoet de klank –
Die een ellendeling als ik behouden heeft!
Ik was eens verloren, maar ben nu gevonden,
Was blind, maar nu zie ik.
2. Het was genade die mijn hart leerde vrezen,
En door genade werd ik van vrees verlost;
Hoe dierbaar werd die genade voor mij
In het uur dat ik voor het eerst geloofde!
3. Door veel gevaren, moeiten en strikken
Ben ik reeds heen gekomen;
Het is genade die mij veilig zo ver gebracht heeft,
En genade zal mij thuisbrengen.
7. Wanneer ik daar duizend jaren geweest ben,
Helder schijnend als de zon,
Heb ik niet minder dagen om Gods lof te zingen
Dan toen ik voor het eerst begon.
4. De Heere heeft mij het goede beloofd,
Zijn Woord maakt mijn hoop zeker;
Hij zal mijn Schild en Erfdeel zijn
Al de dagen van mijn leven. [Letterlijk: Zolang het leven duurt]
5. Ja, wanneer dit vlees en hart zullen bezwijken,
En het sterfelijke leven zal ophouden,
Zal ik binnen de voorhang
Een leven van vreugde en vrede bezitten.
6. De aarde zal spoedig smelten als sneeuw,
De zon ophouden met schijnen;
Maar God, Die mij hierbeneden geroepen heeft,
Zal voor eeuwig de mijne zijn.
Before Elisha’s gate
1. Before Elisha’s gate
The Syrian leper stood;
But could not brook to wait,
He deem’d himself too good:
He thought the prophet would attend,
And not to him a message send.
2. “Have I this journey come,
And will he not be seen?
I were as well at home,
Would washing make me clean:
Why must I wash in Jordan’s flood?
Damascus’ rivers are as good.”
3. Thus by his foolish pride,
He almost miss’d a cure;
Howe’er at length he try’d,
And found the method sure:
Soon as his pride was brought to yield,
The leprosy was quickly heal’d.
4. Leprous and proud as he,
To Jesus thus I came,
From sin to set me free,
When first I heard His fame:
Surely, thought I, my pompous train
Of vows and tears will notice gain.
5. My heart devis’d the way
Which I suppos’d He’d take;
And when I found delay,
Was ready to go back:
Had He some painful task enjoin’d,
I to performance seem’d inclin’d.
6. When by His word He spake,
“That fountain open’d see;
‘Twas open’d for thy sake,
Go wash, and thou art free;”
Oh! how did my proud heart gainsay,
I fear’d to trust His simple way.
7. At length I trial made,
When I had much endur’d;
The message I obey’d,
I wash’d, and I was cur’d;
Sinners, this healing fountain try,
Which cleans’d a wretch so vile as I.
1. Voor Elisa’s poort
Stond de Syrische melaatse,
Maar kon het niet uitstaan te moeten wachten;
Hij vond zichzelf te goed:
Hij dacht dat de profeet zelf zou komen
En niet hem een boodschap sturen.
2. ‘Ben ik heel deze reis gekomen
En wil hij zich niet laten zien?
Ik had evengoed thuis kunnen blijven
Als wassen mij rein zal maken:
Waarom moet ik me in het Jordaanwater wassen?
De rivieren van Damascus zijn net zo goed.’
3. Zo, door zijn dwaze trots,
Liep hij het geneesmiddel bijna mis;
Maar ten slotte probeerde hij het uit,
En het bleek een beproefde methode:
Zodra zijn hoogmoed tot overgave kwam,
Werd de melaatsheid snel genezen.
4. Even melaats en trots als hij
Kwam ik ook zo tot Jezus,
Opdat Hij mij van zonde zou bevrijden,
Toen ik voor het eerst Zijn gerucht hoorde:
Zeker, zo dacht ik, mijn optochtelijke hoop
Geloften en tranen zal de aandacht trekken.
5. Mijn hart dacht de weg uit
Die Hij naar ik veronderstelde zou nemen;
En toen ik met oponthoud te maken kreeg,
Stond ik op het punt terug te gaan:
Had Hij me een lastige taak opgedragen,
Ik leek tot uitvoering bereid.
6. Toen Hij door Zijn Woord sprak:
‘Zie die fontein geopend;
Ze werd geopend voor u;
Ga u wassen en u bent vrij’,
Ach, hoe sprak mijn trotse hart tegen;
Ik vreesde Zijn simpele weg te vertrouwen.
7. Ten slotte probeerde ik het uit,
Toen ik veel had meegemaakt;
Ik gehoorzaamde de boodschap,
Ik waste me en ik werd genezen.
Zondaars, probeer deze helende fontein uit,
Die zo’n snode ellendeling als ik reinigde.
Behold the throne of grace
1. Behold the throne of grace!
The promise calls me near;
There Jesus shows a smiling face,
And waits to answer prayer.
2. That rich atoning blood,
Which sprinkled round I see,
Provides for those who come to God,
An all-prevailing plea.
3. My soul, ask what thou wilt,
Thou canst not be too bold;
Since His own blood for thee He spilt,
What else can He withhold?
4. Beyond thy utmost wants
His love and pow’r can bless;
To praying souls He always grants
More than they can express.
5. Since ’tis the Lord’s command,
My mouth I open wide;
Lord, open Thou Thy bounteous hand,
That I may be supplied.
6. Thine image, Lord, bestow,
Thy presence and Thy love;
I ask to serve Thee here below,
And reign with Thee above.
7. Teach me to live by faith,
Conform my will to Thine;
Let me victorious be in death,
And then in glory shine.
8. If Thou these blessings give,
And wilt my portion be,
Cheerful the world’s poor toys I leave
To them who know not Thee.
1. Aanschouw de troon der genade!
De belofte roept mij naderbij;
Daar toont Jezus Zijn toelachend gelaat
En wacht Hij om het gebed te beantwoorden.
2. Het rijke verzoenende bloed
Dat ik rondom gesprenkeld zie,
Voorziet degenen die tot God komen
Van een alles-vermogende pleitgrond.
3. Mijn ziel, vraag wat u wilt,
U kunt niet té vrijmoedig zijn;
Daar Hij Zijn eigen bloed voor u vergoot,
Wat kan Hij u nog onthouden?
4. Boven uw uiterste noden
Kan Zijn liefde en macht u zegenen;
Aan biddende zielen geeft Hij altijd
Meer dan zij kunnen uitdrukken.
5. Omdat de Heere het gebiedt,
Doe ik mijn mond wijd open;
Heere, open Gij Uw milde hand
Om mijn nooddruft te vervullen.
6. Schenk mij Uw beeld, Heere,
Uw tegenwoordigheid en Uw liefde;
Ik vraag hierbeneden U te mogen dienen
En daarboven met U te mogen heersen.
7. Leer mij te leven door het geloof,
Maak mijn wil gelijkvormig aan Uw wil;
Laat mij zegevieren in de dood
En dan stralen in de heerlijkheid.
8. Als Gij deze zegeningen geeft
En mijn Deel wilt zijn,
Laat ik graag de arme speeltjes van de wereld
Over aan degenen die U niet kennen.
Glorious things of thee are spoken
Uit: Olney Hymns (John Newton en William Cowper)
in drie boeken
Boek I. Over geselecteerde Schriftgedeelten.
Boek II. Over specifieke thema’s.
Boek III. Over de voortgang en veranderingen van het geestelijke leven.
Onderstaand lied komt uit de liederen over het boek Jesaja in Boek I.
SION, of: DE STAD GODS
Jesaja 33:27-28
1. Glorious things of thee are spoken, (Ps. 87:3)
Zion, city of our God!
He whose word cannot be broken,
Formed thee for His own abode; (Ps. 132:14)
On the Rock of Ages founded, (Matth. 16:16,18)
What can shake thy sure repose?
With Salvation’s walls surrounded, (Jes. 26:1)
Thou may’st smile at all thy foes.
2. See! the streams of living waters
Springing from eternal love, (Ps. 46:5)
Well supply thy sons and daughters,
And all fear of want remove;
Who can faint while such a river
Ever flows their thirst t’ assuage?
Grace which, like the Lord, the Giver,
Never fails from age to age.
3. Round each habitation hov’ring,
See the cloud and fire appear! (Jes. 4:5-6)
For a glory and a cov’ring,
Showing that the Lord is near;
Thus deriving from their banner
Light by night and shade by day;
Safe they feed upon the manna
Which He gives them when they pray.
4. Blest inhabitants of Zion,
Washed in the Redeemer’s blood!
Jesus, whom their souls rely on,
Makes them kings and priests to God; (Openb. 1:6)
’Tis His love His people raises
Over self to reign as kings;
And as priests, His solemn praises
Each for a thank-off’ring brings.
5. Saviour, if of Zion’s city
I through grace a member am,
Let the world deride or pity,
I will glory in Thy Name;
Fading is the worldling’s pleasure,
All his boasted pomp and show;
Solid joys and lasting treasure,
None but Zion’s children know.
1. Heerlijke dingen worden van u gesproken,
Sion, stad van onze God!
Hij Wiens Woord niet kan worden gebroken,
Heeft u geformeerd tot Zijn eigen woonplaats;
Op de Rots der eeuwen gefundeerd,
Wat kan uw vaste rust doen wankelen?
Door de muren des heils omringd,
Kunt u glimlachen over al uw vijanden.
2. Zie! de beken der levende wateren,
Die ontspringen uit eeuwige liefde,
Voorzien uw zonen en dochters rijkelijk,
En nemen alle vrees voor gebrek weg;
Wie kan bezwijken terwijl zo’n rivier
Altijd stroomt om hun dorst te lessen?
Genade die, evenals de Heere, de Gever,
Nimmer faalt van eeuw tot eeuw.
3. Zwevend rondom elke woning,
Zie de wolk en het vuur verschijnen!
Tot heerlijkheid en tot een bedekking,
Tonen deze dat de Heere nabij is;
Zo ontlenen zij aan hun banier
Licht bij nacht en schaduw overdag;
Veilig voeden zij zich met het manna
Dat Hij hun geeft wanneer zij bidden.
4. Gezegende inwoners van Sion,
Gewassen in het bloed van de Zaligmaker!
Jezus, op Wie hun zielen zich verlaten,
Maakt hen tot koningen en priesters Gode;
Het is Zijn liefde die Zijn volk verheft
Om over hun ik als koningen te heersen;
En als priesters brengt eenieder
Zijn plechtige lof ten dankoffer.
5. Zaligmaker, als van Sions stad
Ik door genade een lid ben,
Laat de wereld mij uitlachen of beklagen,
Ik zal roemen in Uw Naam;
Verwelkend is het plezier van de wereldling,
Al zijn pracht en praal waar hij op pocht,
Duurzame vreugden en blijvende schatten
Kent niemand dan Sions kinderen.
My soul, this curious house of clay
Hope beyond the grave (1 Petr. 1:3-5 Joh. 14:2)
1. My soul, this curious house of clay,
Thy present frail abode,
Must quickly fall to worms a prey,
And thou return to God.
2. Canst thou, by faith, survey with joy
The change before it come,
And say, “Let Death this house destroy;
I have a heavenly home?
3. “The Saviour, whom I than shall see,
With new admiring eyes,
Already has prepares for me
A mansion in the skies.
4. “I feel this mud-walled cottage shake,
And long to see it fall;
That I my willing flight may take
To Him who is my All.
5. “Burdened and groaning then no more,
My rescued soul shall sing,
As up the shining path I soar,
‘Death, thou hast lost thy sting.’ ”
6. Dear Saviour, help us now to seek,
And grant Thy Spirit’s power;
That we may all this language speak,
Before the dying hour.
Hoop voor de overzijde van het graf
Mijn ziel, dit lemen huis, gewrocht als een borduursel,
Uw huidige kwetsbare verblijfplaats,
Moet spoedig aan de wormen ten prooi vallen
En u zult tot God terugkeren.
Kunt u, door het geloof, met vreugde
Die verandering beschouwen voordat ze komt,
En zeggen: “Laat de dood dit huis verwoesten;
Ik heb een hemels thuis?
“De Zaligmaker, Die ik dan zal zien
Met nieuwe, bewonderende ogen,
Heeft voor mij reeds
Een woning in de hemel bereid.
“Ik voel de lemen muren van dit huisje schudden,
En verlang het te zien vallen;
Opdat ik bereidwillig mijn vlucht mag nemen
Tot Hem Die mijn Alles is.
“Dan niet meer belast en zuchtend,
Zal mijn verloste ziel zingen,
Terwijl ik langs het blinkende pad omhoog zweef:
‘Dood, u hebt uw prikkel verloren.’ ”
Lieve Zaligmaker, help ons nu te zoeken,
En schenk de kracht van Uw Geest;
Opdat wij allen deze taal mogen spreken,
Vóór het uur van ons sterven.
How sweet the Name of Jesus sounds
1. How sweet the Name of Jesus sounds
In a believer’s ear!
It soothes his sorrows, heals his wounds,
And drives away his fear.
2. It makes the wounded spirit whole,
And calms the troubled breast;
’Tis manna to the hungry soul,
And to the weary, rest.
3. Dear Name, the Rock on which I build,
My Shield and Hiding Place,
My never failing treasury, filled
With boundless stores of grace!
4. By Thee my prayers acceptance gain,
Although with sin defiled;
Satan accuses me in vain,
And I am owned a child.
5. Jesus! my Shepherd, Husband, Friend,
My Prophet, Priest and King,
My Lord, my Life, my Way, my End,
Accept the praise I bring.
6. Weak is the effort of my heart,
And cold my warmest thought;
But when I see Thee as Thou art,
I’ll praise Thee as I ought.
7. Till then I would Thy love proclaim
With every fleeting breath,
And may the music of Thy Name
Refresh my soul in death!
Hoe zoet klinkt Jezus’ dierb’re Naam
1. Hoe zoet klinkt Jezus’ dierb’re Naam
in d’ oren van Zijn volk;
die Naam heelt elke zielewond,
verdrijft elk’ onweêrswolk.
2. Die Naam geeft rust aan ’t bang gemoed,
en lenigt alle smart;
’t is Manna dat de ziele voedt,
en Balsem voor het hart.
3. O dierb’re Naam! Mijn Toevluchtsoord,
mijn Schild, mijn Rots zijt Gij;
een onuitputb’re rijkdom van
genade, vol en vrij!
4. Door U wordt mijn gebed aanvaard,
al is ’t door zond’ onrein;
de satan klaagt mij nut’loos aan,
want Gij zegt: ‘U bent Mijn.’
5. O Jezus, Priester en Profeet,
mijn Koning, Herder, Heer’,
Gij zijt de Waarheid, Gij de Weg,
Gij ’t Leven dat ’k begeer.
6. Zwak is mijn poging tot Uw lof,
koud klinkt mijn warmste dank;
maar in de hemel prijs ik U
eens met volmaakte klank!
7. Zolang ik leef, prijs ik Uw Naam
met elke adem weêr;
o, dat Uw Naam in 't stervensuur
mijn ziel tot troost zij, Heer’!
M’Cheyne noemt onderstaande hymne in zijn schrijven aan kinderen, To the lambs of the flock,
waarin hij vertelt over een meisje dat jong stierf.
Met het eerste couplet verwoordde ze op haar sterfbed haar liefde voor de Bijbel
(die ze gekregen had als beloning voor haar goede gedrag op een zondagsschool)
tegenover haar zondagsschoolleraar die ze had laten halen.
Nauwelijks was ze uitgesproken of ze liet haar hoofd zakken en stierf.
Precious Bible! what a treasure
1. Precious Bible! what a treasure
Does the Word of God afford?
All I want for life or pleasure,
Food and Med’cine, Shield and Sword:
Let the world account me poor,
Having this I need no more.
2. Food to which the world’s a stranger,
Here my hungry soul enjoys;
Of excess there is no danger,
Tho’ it fills, it never cloys:
On a dying Christ I feed,
He is meat and drink indeed!
3. When my faith is faint and fickly,
Or when Satan wounds my mind,
Cordials to revive me quickly,
Healing Med’cines here I find:
To the promises I flee,
Each affords a remedy.
4. In the hour of dark temptation
Satan cannot make me yield;
For the Word of consolation
Is to me a mighty Shield:
While the Scripture-truths are sure,
From his malice I’m secure.
5. Vain his threats to overcome me,
When I take the Spirit’s sword;
Then with ease I drive him from me,
Satan trembles at the Word:
’Tis a Sword for conquest made,
Keen the edge, and strong the blade.
6. Shall I envy then the miser,
Doating on his golden store?
Sure I am, or should be, wiser,
I am rich, ’tis he is poor:
Jesus gives me in his Word,
Food and Med’cine, Shield and Sword.
1. Dierbare Bijbel! Welk een schat
Verschaft het Woord van God!
Alles wat ik nodig heb voor leven of vermaak,
Voedsel en Medicijn, Schild en Zwaard –
Laat de wereld mij arm achten,
Nu ik dit heb, heb ik niets meer nodig.
2. Voedsel waaraan de wereld vreemd is,
Geniet mijn hongerige ziel hier;
Voor overdaad is geen gevaar,
Hoewel het vult, staat het nooit tegen –
Ik voed mij met een stervende Christus,
Hij is waarlijk Spijs en Drank!
3. Wanneer mijn geloof zwak en onvast is,
Of wanneer de satan mijn geest verwondt,
Hartsterkingen om mij snel te laten bijkomen,
Helende Medicijnen vind ik hier –
Ik vlucht tot de beloften,
Elk daarvan biedt een remedie.
4. In het uur van duistere verzoeking
Kan satan mij niet doen zwichten;
Want het Woord der vertroosting
Is voor mij een machtig Schild –
Daar de Schriftwaarheden zeker zijn,
Ben ik veilig voor zijn boosaardigheid.
5. IJdel zijn bedreigingen om mij te overweldigen,
Wanneer ik het zwaard van de Geest neem;
Dan drijf ik hem met gemak van mij weg –
Satan beeft voor het Woord –
Het is een Zwaard, gemaakt tot overwinning,
Scherp is de snede, sterk het lemmet.
6. Zal ik dan de vrek benijden,
Die verzot is op zijn goudvoorraad?
Ik ben wel wijzer, of zou dat moeten zijn:
Ik ben rijk; het is hij die arm is –
Jezus geeft mij in Zijn Woord
Voedsel en Medicijn, Schild en Zwaard.
Dierb’re Bijbel, Woord des Heeren!
Berijmde vertaling door J.J.L. Ten Kate:
1. Dierb’re Bijbel, Woord des Heeren!
Wat al schatten biedt gij aan,
Die geen mot of roest verteren,
Die zelfs niet in ’t graf vergaan!
2. Alles wat een vreugd kan geven
Die zelfs onder smarte groeit,
Krachten van een eeuwig Leven,
Liefde die onsterf’lijk gloeit.
3. Eng’len rond mijn legersponde,
Zielenbrood en artsenij,
Wapens tegen dood en zonde –
Alles, álles geeft gij mij!
4. Arm moog’ mij de wereld noemen,
Die met blinkend slijk zich voedt,
Ik blijf in mijn rijkdom roemen,
Ik begeer geen hoger goed!