Christian Fürchtegott Gellert (1715-1769)
Gellert werd in 1715 in het landelijke Hainichen (Saksen) geboren en groeide daar op in een Lutherse pastorie. Hij studeerde theologie en na zijn examen hielp hij zijn vader bij het pastorale werk. Omdat hij geen goed geheugen had en niet vrijmoedig was in zijn voordracht, was hij gewoon zijn preken voor te lezen. Dit was in die tijd niet gebruikelijk in de Lutherse kerken, en daarom werd hij genoodzaakt ermee te stoppen. Vanaf 1739 werd hij privéonderwijzer in Lüttichau. In 1741 vertrok hij naar Leipzig om daar les te geven en verder te studeren aan de faculteit van de Belles Lettres. Tien jaar later werd hij professor in de filosofie. Ook gaf hij colleges over poëzie en retorica. Zelden genoot hij een echt goede gezondheid en vanaf 1752 leed hij erg onder zwaarmoedigheid. Maar hij verwierf wijd en zijd genegenheid vanwege zijn geloof en godsvrucht. Doordat hij voortdurend mensen in nood hielp, verviel hij bijna zelf tot armoede. Er staan diverse literaire werken op zijn naam en ook veel liederen. Van hem is bekend dat hij gericht tot God bad voordat hij ging dichten. Hij stierf in 1769 te Leipzig.
Herr, stärke mich, dein Leiden zu bedenken /
Leer mij, o Heer’, Uw lijden recht betrachten
Het Duitse origineel (‘Herr, stärke mich, dein Leiden zu bedenken’) bestaat uit 22 coupletten.
1. Leer mij, o Heer’, Uw lijden recht betrachten;
in deze zee verzinken mijn gedachten;
o Liefde, die, om zondaars te bevrijden,
zo zwaar woudt lijden!
2. ’k Zie U, God Zelf, in eeuwigheid geprezen,
tot in de dood als mens gehoorzaam wezen;
in onze plaats gemarteld en geslagen,
de zonde dragen.
3. Ons hart bezwijkt, het beeft en doet ons deinzen;
ontzagg’lijk kruis, als w’ aan Uw wond’ren peinzen;
o Liefde, ’k zie en voel in Uwe wonden
de vloek der zonden.
4. Dit slaat mijn trots, al mijn verdienste neder;
’t verlaagt mij diep, maar o, ’t verhoogt mij weder!
’t Meldt mij mijn heil, die van Gods tegenstander
in vriend verander.
5. Mijn Heiland, laat Uw Geest mij telkens leren
hoe ’k in geloof Uw kruisdood moet vereren,
om in mijn hart de liefdevlam t’ ontsteken
en aan te kweken.
6. Daar G’ U voor mij hebt in de dood gegeven,
hoe zou ik dan naar mijne wil nog leven?
Zou ’k U, o Heer’, Die voor mijn schuld woudt lijden,
mijn hart niet wijden?
7. Zou ik mijn kruis in kommervolle tijden,
de zwaarste smart dan niet geduldig lijden,
daar Gij uit liefde zo veel zware plagen
voor ons woudt dragen!
8. Hoor ’k ooit Uw kruis door wereldwijzen doemen,
een ergernis of ene dwaasheid noemen,
och, dat het mij, wie ooit er spot mee drijve,
Gods wijsheid blijve.
9. Och, als ik, Heer’, om mijne zonden beve,
dat dan Uw kruis mij weder ruste geve;
dat kruis zij dan mijn vreed’ en vreugde tevens,
o God mijns levens!
Jesus lebt, mit Ihm auch ich!
‘Ik leef en gij zult leven.’
(Johannes 14:19)
1. Jesus lebt, mit Ihm auch ich!
Tod, wo sind nun deine Schrecken?
Er, Er lebt, und wird auch mich
Von den Toten auferwecken;
Er verklärt mich in Sein Licht:
Dies ist meine Zuversicht.
2. Jesus lebt! Ihm ist das Reich
Über alle Welt gegeben;
Mit Ihm werd auch ich zugleich
Ewig herrschen, Ewig leben.
Gott erfüllt was Er verspricht:
Dies ist meine Zuversicht.
3. Jesus lebt! Wer nun verzagt,
Lästert Ihn und Gottes Ehre.
Gnade hat Er zugesagt,
Daß der Sünder sich bekehre.
Gott verstößt in Christo nicht:
Dies ist meine Zuversicht.
4. Jesus lebt! Sein Heil ist mein;
Sein sei auch mein ganzes Leben.
Reines Herzens will ich sein
Und den Lüsten widerstreben.
Er verläßt den Schwachen nicht:
Dies ist meine Zuversicht.
5. Jesus lebt! Ich bin gewiß,
Nichts soll mich von Jesu scheiden,
Keine Macht der Finsternis,
Keine Herrlichkeit, kein Leiden.
Er gibt Kraft zu dieser Pflicht:
Dies ist meine Zuversicht.
6. Jesus lebt! Nun ist der Tod
Mir der Eingang in das Leben.
Welchen Trost in Todesnot
Wird es meiner Seele geben,
Wenn sie gläubig zu Ihm spricht:
Herr, Herr, meine Zuversicht!
Jezus leeft, en ik met Hem!
1. Jezus leeft, en ik met Hem!
Dood, waar is uw schrik gebleven?
Hij, Hij leeft, en Zijne stem
Roept ook mij eens weer tot leven,
Zal mij eens met eer bekleên:
Dit is mijne troost alleen.
2. Jezus leeft! Hem is het rijk
Over ’t gans heelal gegeven,
En ik zal, aan Hem gelijk,
Eeuwig heersen, eeuwig leven.
Zou Gods trouw ooit wank’len? Neen:
Dit is mijne troost alleen.
3. Jezus leeft! Wie nu niet hoopt,
Lastert Hem en Godes ere.
Gratie is door Hem beloofd;
Van wie zich tot Hem bekeren,
Verstoot God in Christus geen:
Dit is mijne troost alleen.
4. Jezus leeft! Zijn heil is mijn’;
Zijn’ zij ook mijn ganse leven.
Rein van harte wil ik zijn
En de lusten tegenstreven.
Zwakken gaat Hij niet langsheen:
Dit is mijne troost alleen.
5. Jezus leeft! Dit is gewis:
Waar mijn pad ook heen moog’ leiden,
Zelfs geen macht der duisternis,
Niets kan mij van Jezus scheiden.
’k Steun nu op Zijn mogendheên:
Dit is mijne troost alleen.
6. Jezus leeft! Nu is de dood
Mij de ingang tot het leven.
Welk een rust in stervensnood
Zal Hij aan mijn ziele geven.
Gij, o Heiland, Gij alleen,
Gij zijt mijne troost alleen!