Eduard Gerdes (1821-1898)
Daar ruist langs de wolken
1. Daar ruist langs de wolken een lief’lijke Naam
Die hemel en aarde verenigt tezaâm.
Geen Naam is er zoeter en beter voor ’t hart;
Hij balsemt de wonden en heelt alle smart.
Kent gij, kent gij die Naam nog niet?
Die Naam draagt mijn Heiland, mijn lust en mijn lied!
2. Die Naam is naar waarheid mijn Jezus ook waard,
Want Hij kwam om zalig te maken op aard’;
Zo lief had Hij zondaars dat Hij voor hen stierf,
Genade bij God door Zijn zoenbloed verwierf.
Kent gij, kent gij die Jezus niet,
Die, om ons te redden, de hemel verliet?
3. O Heiland, wat komt ooit Uw liefde nabij?
Hoe hebt G’ U vernederd voor zondaars als wij!
Uw kribbe getuigt van Uw liefd’ en geduld,
Uw kruishout verkondigt ons vrijspraak van schuld.
Liefde, Liefde, Gij hebt gedaan
Wat eeuwig de kennis te boven zal gaan.
4. Eens buigt zich ook alles voor Jezus in ’t stof,
En d’ engelen zingen voortdurend Zijn lof.
O, mochten w’ om Jezus verheerlijkt eens staan,
Dan hieven wij juichend de jubeltoon aan:
Jezus, Jezus, Uw Naam zij d’ eer,
Want Gij zijt der mensen en engelen Heer’!