Gottlob Lachenmann (1845-1935)
Gottlob Lachenmann, schrijver, dichter en componist, werd geboren in Reutlingen in het koninkrijk Würtemberg.
Hij was stadskapelmeester in zijn geboortestad en later leraar aan de Reutlingse diakonale instituten van Gustav Werner (1809-1887).
Zijn bekendste lied is ‘Wir haben einen Felsen, der unbeweglich steht’.
Aan de liedbundel Ein feste Burg ist unser Gott – Lieder und Gebete für die Kriegszeit,
die Lachenmann in het jaar 1914 samen met Paul Wolf in Reutlingen uitgaf, droeg hij tien eigen liederen bij.
Een tweede verzameling van geestelijke liederen verscheen in het jaar 1916 in Reutlingen
onder de titel Frieden im Herrn – Sammlung geistlicher Lieder für den täglichen Gebrauch.
De berijmde Nederlandse vertaling van onderstaand lied is van de hervormde predikant E.B. Couvée (1874-1950)
en komt uit: Sions-liederen, uitgegeven door de Vereniging Stadszending te Utrecht, bijeengebracht door E.B. Couvée.
Ach Gott, ich möchte stille sein!
1. Ach Gott, ich möchte stille sein!
Still bis ins tiefste Herz hinein.
Nicht sagen ja, nicht sagen nein,
nichts wünschen groß, nichts wünschen klein.
Nein, stille, stille, stille sein,
nein, stille, stille, stille sein.
2. Ach Gott, sieh, ich will stille sein!
Still bei der Freude hellen Schein,
still in des Kreuzes schwerster Pein,
ob's Herze lacht, ob's Auge wein.
Tief drinnen will ich stille sein,
tief drinnen will ich stille sein.
3. Ach Gott, komm hilf mir stille sein!
Still wie das Gold in Feuerspein,
still, dass du mich kannst machen rein,
bis still Dein Bild in mir erschein.
So hilf mir, Herr, Dir stille sein,
so hilf mir, Herr, Dir stille sein.
4. Gottlob, ich darf ja stille sein!
In Gottes Willen ruhen fein.
Er führt mich stille aus und ein,
führt in den Himmel selbst hinein.
Wohl mir, ich darf ja stille sein,
wohl mir, ich darf ja stille sein.
Nu vraag ik niets dan stille zijn
1. Nu vraag ik niets dan stille zijn,
te rusten van mijn nood en pijn,
niet zeggen ‘ja’, niet zeggen ‘nee’,
niet willen dan Uw wil alleen.
O mocht ik stille, stille zijn,
o, mocht ik stille, stille zijn.
2. Maar God, ik kan niet stille zijn,
dit hart is donker en onrein,
het woelt en weent en zucht en klaagt,
als ’t worstelend om uitkomst vraagt.
O, help mij stille, stille zijn,
o help mij stille, stille zijn.
3. Mijn God, leer Gij mij stille zijn
en niets begeren groot of klein,
niet vragen en niet klagen meer,
door U mij laten dragen, Heer’.
O leer mij stille, stille zijn,
o leer mij stille, stille zijn.