top of page
Anker 1
De herdersfluit
Eens ging ik langs het lage riet,
Dat ruischen kan en anders niet,
Toen, langs mijn pad, een herder kwam,
Die een van deze halmen nam,
En dien besnoeide en besneed,
En maakte tot zijn dienst gereed.
Door dit gekorven rietje, dat
Als dood hij in zijn handen had,
Dien stemmeloozen stengel, zond
Hij straks den adem van zijn mond,
En als hij blies, zoo zong het riet,
En als hij zweeg, verstomde ’t lied:
De zoete, pas ontwaakte stem
Bestond en leefde slechts door hem.
Zoo gaf ik gaarne wensch en wil
In ’s Heeren hand en hield mij stil.
Zoo dan, als door een rieten fluit,
Bij zwijgend eigen stemgeluid
Gods adem door mij henenblies,
Hoe groote winst bij kleen verlies!
bottom of page