top of page
Anker 1

Naast Het innige Christendom heeft Schortinghuis veel gezangen geschreven.

De twee onderstaande gedichten (die mooi passen bij Zondag 12 van de Heidelbergse Catechismus)

zijn genummerd als hoofdzaak 22 en 23 in:

‘De zevende soort gezangen,

behelzende een beknopte uitbreiding over iedere hoofdzaak van de voornaamste Goddelijke waarheden,

in het bijzonder zoals ze in orde begrepen zijn in het nuttige en heldere catechisatieboekje,

genaamd Kort uittreksel uit het grotere catechisatieboek

[genaamd: Voorname waarheden der christelijke religie, tot de godzaligheid leidende ...;

dit ‘grotere catechisatieboek’ lijkt echter nooit te zijn uitgegeven]

van de eerwaarde heer [Henricus] Klugkist [1681-1748], mijn geliefde collega [in Weener, Oost-Friesland, 1723].

Nuttig om in oefeningen of bij andere gelegenheden door bekeerden en onbekeerden beide gebruikt en gezongen te worden.

Met het opschrift en de verdeling van iedere hoofdzaak.’

 

Deze gezangen zijn te vinden in: Geestelijke gezangen tot ontdekking, overtuiging, besturing en opwekking van allerlei soorten mensen, zowel onbekeerden als bekeerden, alsmede enige beknopte gezangen over de voornaamste Goddelijke waarheden, Wilhelmus Schortinghuis, Groningen, 1727;  Barneveld, 2002 (met muzieknotatie).

Zie voor deze liedbundel het tabblad Liederen => Lied- en gedichtenbundels

O Heer’, mijn naam is ‘christen’, maar

De erenaam van de gelovigen: christenen

 

1. O Heer’, mijn naam is ‘christen’, maar

Zo ik niet tot Uw zaal’ge schaar

Geteld ben, zal het mij niet baten.

Geef mij in waarheid naam en daad,

En zalf mij zo door Uw genaad’

Dat ik wat zondig is, mag haten.

 

2. En treden op der heil’gen weg,

Totdat ik met mijn wandel zeg

Dat ik een ‘christen’ ben geheten.

Laat ik met U, o Jezus, zijn

Verenigd en U noemen ‘mijn’,

Zo zal ik nooit mijn naam vergeten.

 

3. Maak mij een leraar en profeet,

Die niets dan slechts van Jezus weet,

Om Hem gestadiglijk te roemen.

Laat ik als priester mij geheel

Aan U opdragen, tot mijn Deel, [of moet dit ‘Uw deel’ zijn?]

Ach, mocht ik U mijn Deel recht noemen!

 

4. Zalf mij tot koning, dat ik mag

Met heerschappij, door Uw gezag,

Mijn zonden altemaal bestrijden.

[Ver]Gun mij een edelmoedig hert, [= hart]

Dat ik, wanneer ’t mijn ure werd, [= wordt]

In U mij eeuwig mag verblijden.

 

 

Ach, grote Leraar, geef mij licht

De drie ambten van de Middelaar

 

1. Ach, grote Leraar, geef mij licht

En onderwijs mij van mijn plicht,

Dat ik Uw wegen recht mag kennen.

Leer mij inwendig door Uw kracht,

Dat ik Uw ganse dienst betracht

En mij geheel aan U gewenne.

 

2. O Priester, stort Uw offerbloed

Op mijn onrein en vuil gemoed,

Dat het recht mag gezuiverd wezen.

Bid voor mij, bij Uw Vaders troon,

En mijn gebreken zo vertoon

Dat ik terecht mag zijn genezen.

 

3. [Be]Dwing mij, o Koning, dat ik stil

Mij buig gehoorzaam naar Uw wil,

Om die volvaardig te betrachten.W

Bescherrem mij door Uw geleid’

En maak mij heiliglijk bereid

Om Uwe komste op te wachten.

bottom of page