top of page
Anker 1

Margaretha Adriana Alt (1883-1962)

Margaretha (Margot) Alt was een Nederlandse dichteres en zendelinge. Ze bleef ongehuwd en nam twee pleegdochters aan.

Op haar achttiende deed ze belijdenis in de Nederlandse Hervormde Kerk.

Ze trad als kinderjuffrouw in dienst bij een Indisch gezin dat tijdelijk in Nederland verbleef.

Samen met hen reisde ze op negentienjarige leeftijd in 1903 naar Nederlands-Indië (Java).

Eenmaal aangekomen in Batavia (Djakarta) werd ze nog dezelfde dag door malaria geveld, waarvan ze nooit meer echt genas. 

Nadat haar diensttijd was afgelopen, werd ze verpleegster in een krankzinnigengesticht.

In juli 1908 had ze een intense bekeringservaring nadat ze jarenlang niet meer gebeden of Gods Woord geopend had.

Ze sloot zich in 1910 aan bij de Zevendagadventisten en verbrak de verloving met haar Nederlandse jeugdliefde, omdat hij niet bekeerd was.

Ze ging als zendelingszuster werken onder armen en (zwakzinnige) kinderen.

In 1922 ging ze weer weg bij de adventisten en vervolgens sloot ze zich aan bij de PInksterbeweging.

Na haar 'doop met de Heilige Geest' in 1926 stopte ze met medicijngebruik tegen malaria omdat ze alleen op God wilde vertrouwen.

Als vrouwelijke voorganger stichtte ze vele gemeenten in Indonesië.

Toen tijdens de Tweede Wereldoorlog de Japanners kwamen, werd ze gevangengenomen en in een dodencel gezet.

Op de dag dat ze onthoofd zou worden, vond een medewerker haar geboorteakte.

Daarmee kon worden aangetoond dat ze inmiddels zestig jaar oud was. Dus werd haar doodvonnis veranderd in internering in een kamp. 

Zij en degenen die met haar waren, leden veel onder de terreur van de Japanners en later ook van de Indonesiërs.

Na haar bevrijding was ze van 1951-1961 werkzaam in Nieuw-Guinea.

Ze kwam vijf maanden vóór haar plotselinge overlijden terug naar Nederland.

Margaretha Alt stelde de liedbundel Glorieklokken samen (haar eerste bundeltje verscheen anoniem rond 1923),

waarin veel door haar gemaakte vertalingen van vooral Engelse en ook enkele Duitse liederen staan. 

In 1962 werden de tien ondertussen verschenen delen samengevoegd tot één bundel.

 

De paar liederen van haar in de bundel van Joh. de Heer lijken pas (lang) na zijn dood daarin te zijn opgenomen.

 

 

 

 

Moeders gebed

1. Jezus, o, leid mijn kind’ren naar Uwe wil;

Houd steeds hun ziele onder tegenspoeden stil;

Zegen, o dierb’re HEER’,

Mijn kind’ren meer en meer.

Hoor naar mijn bede nu:

O, leid ze tot U.

 

2. Als straks verzoeking dreigt, bewaar ze, mijn God;

Voer ze op rechte paân, bestuur gans hun lot;

Hoor, Heiland, mijn gebeên,

Draag ze door ’t leven heen.

Ja, hoor mijn bede nu:

O, leid ze tot U. 

 

3. Als hoog de golven gaan, o, spreek dan: ‘Zwijg stil’;

Buig, HEER’, het jong gemoed naar Uwe wil;

Houdt Gij hun hand gevat

op ’t moeilijk’ aardse pad.

Hoor naar mijn bede nu:

O, leid ze tot U. 

 

4. Als bij Uw wederkomst het laatste uur zal slaan,

Laat mij met al de mijnen dan voor U staan;

’k Kniel dan aanbiddend, HEER’,

Met al mijn kind’ren neer.

Ja, hoor mijn bede nu:

O, leid ze tot U.

bottom of page